Vwo-leerlingen winnen prijs met werkstuk over zendingsverhalen: „Geen racisme, wel stereotypen”
Stereotypen en racisme in zendingsverhalen. Met een profielwerkstuk over dit gevoelige thema vielen de vwo-leerlingen Joëlle van Dam en Bente Smits in de prijzen. „We willen niet de schrijvers beschuldigen, maar mensen aan het denken zetten.”
De twee zesdeklassers van de evangelische middelbare school De Passie in Utrecht onderzochten, gestimuleerd door hun docente Marjon ter Harmsel, vijftien zendingsboekjes zoals ”De kleine negerknaap” van G.C. Barth en ”Bonisa, een kind uit donker Afrika” van M.A. Mijnders-van Woerden. Dat leverde hun de profielwerkstukprijs op van de lerarenvereniging Levende Talen Nederlands.
Ewoud Sanders, die zelf kinderboeken onderzocht op stereotypering over Joden, stelde de kinderboeken digitaal ter beschikking aan de meiden. Zij analyseerden de boeken met behulp van de software Voyant. Zo konden ze bijvoorbeeld zien hoe vaak een woord voorkomt in elk boekje. Ook ontwikkelde een docent een programma dat toont welke positief of negatief geladen woorden dicht bij elkaar staan.
Hoe merk je of een kinderboek stereotyperend of racistisch is?
Joëlle: „Als je een boek niet gericht leest met richtlijnen over stereotypering en racisme, is dit lastig te bepalen. Racisme –discriminatie op basis van huidskleur– is makkelijker te ontdekken; stereotypering –generaliseren van mensen– is meer verborgen. We gebruikten richtlijnen van de ”Council on Interracial Books for Children”, zoals: welk personage speelt de held? En: wat is het wereldbeeld van de auteur?”
Jullie onderzochten twee tijdvakken: 1900 tot 1930 en 1950 tot 1980. Zagen jullie verschillen?
Bente: „Niet meteen heel duidelijk. Opvallend was wel dat in de eerste periode vaker woorden als ”kaffer” worden gebruikt. In de eerste tijdsperiode ligt de nadruk meer op onheil, heidense rituelen en afgoden, in de tweede periode op de primitieve levensstijl: leven in hutten, eten met de handen. In één boekje heeft een meisje eerst een strorokje aan; bij de zendingspost krijgt ze een geel jurkje. Dat contrast is stereotiep.”
Jullie schrijven: „Het blijkt dat er niet direct sprake is van racisme.” Het valt dus mee?
Joëlle: „Dat noemen we inderdaad. We hebben wel onderzocht of woorden als ”kaffer” en ”neger” discriminerend bedoeld waren, maar het is lastig om daar iets over te zeggen. Er zijn wel stereotype denkbeelden aanwezig in de boekjes. Die sluipen er ongemerkt in bij de lezer en kunnen tot racistische denkbeelden leiden. Dus eigenlijk valt het ook weer niet mee.”
In één boekje roepen Nederlandse kinderen een donkere man na, waarvan ze spijt krijgen. Hebben zendingsboekjes niet juist geholpen om racisme tegen te gaan?
Joëlle: „Ik snap die gedachte. Het is wel goed dat de kinderen spijt krijgen van hun racistische uitingen. Maar er is nog steeds sprake van stereotypering, want de donkere man vertelt de kinderen hoeveel hulp hij kreeg van witte zendelingen. Zo is er nog steeds het heersergevoel: het Westen boven Afrika.”
Bente: „Als volwassene kun je nog wel door zo’n stereotypering heen kijken, maar als kind heb je die minder snel in de gaten.”
Kinderboeken van vroeger ‘beschuldigen’ van stereotypering, is dat niet wat te makkelijk?
Joëlle: „Het is nooit onze intentie geweest om de schrijvers te beschuldigen.”
Bente: „In de tijd waarin de boekjes werden geschreven, was er minder bekend over racisme en stereotypering. We vonden het belangrijk om elk boek in het juiste tijdsbeeld te plaatsen. Ons onderzoek is wel bedoeld om mensen aan het denken te zetten: denk erover na of je dit soort boeken wilt voorlezen. Wil je dit stereotype beeld meegeven aan je kinderen?”
Is de boodschap van de zendingsboekjes –het Evangelie brengen bij onbereikte volken– niet als iets positiefs te zien?
Joëlle: „Klopt, daar is niets verkeerds aan. Alleen de manier waarop deze boodschap in veel boekjes wordt gebracht, bevat stereotype beelden. Je kunt je afvragen of dit de juiste manier is om kinderen kennis te laten maken met het brengen van het Evangelie.”