„Puriteinen hielden geloof en wedergeboorte dicht bij elkaar”
Vinden er in een kind van God, vóór de wedergeboorte, al „enige voorbereidende werkzaamheden” plaats? Ja, zeiden in de zeventiende eeuw diverse theologen. H. Koopman (61) promoveert woensdag op dit gevoelige thema.
Wanneer de jonge Bert Koopman vroeger thuis, in Sint-Maartensdijk, de trap opliep, zag hij in de boekenkast werken van Engelse theologen staan: Thomas Hooker, Thomas Shepard, Jonathan Edwards. „Mijn vader, ouderling in de Nederlandse hervormde kerk, las en waardeerde die boeken.”
Een deel van deze banden kwam uit de nalatenschap van een oud-oom van Berts moeder, de bekende Krijn van Gorsel. „Op wat latere leeftijd ben ook ik deze werken gaan lezen. Dat riep bij mij vragen op. Ik kon wat deze theologen leerden niet altijd rijmen met wat ik soms vanaf de preekstoel hoorde. De tegenstrijdigheden hadden betrekking op wat wel ”het voorbereidend werk” wordt genoemd.”
Jaren later, eind 2015, nadat hij zijn master theologie had gehaald aan de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA), sneed Koopman het thema aan in een gesprek met prof. dr. W.J. op ’t Hof. „Die suggereerde er een dissertatie aan te wijden.”
Het resultaat ligt er nu, 696 bladzijden dik. Woensdag verdedigt Koopman aan de TUA zijn proefschrift, getiteld ”Het voorbereidend werk. Een onderzoek naar de invloed van een Engels concept op de theologie in Nederland in de zeventiende eeuw”.
Wat is de kern van uw betoog?
„Op de Synode van Dordrecht spraken op 15 maart 1619 Engelse theologen, toen het derde en vierde artikel van de remonstranten aan de orde waren, over enige werkzaamheden die aan de wedergeboorte of de bekering voorafgaan. Ze bedoelden dat Gods Geest iemand, voor hij daadwerkelijk deel aan Christus krijgt, aan zijn ellende ontdekt, hem verbrijzelt en vernedert, waardoor er plaats komt voor het geloof. Die werkzaamheden noemden ze ”het voorbereidend werk”.
Nederlandse theologen verwierpen deze gedachtegang. Ze vreesden dat zo de zojuist verworpen arminiaanse opvattingen via een achterdeur de kerk weer in zouden komen. Doordat aan de natuurlijke mens toch weer vermogens zouden worden toegekend.
Later in de zestiende en zeventiende eeuw heeft het concept van het ”voorbereidend werk” wel degelijk ingang gevonden bij een aantal Nederlandse theologen, zoals bij de bekende hoogleraar Amesius, die overigens van Engelse komaf was. In mijn dissertatie beschrijf ik nauwgezet hoe dit proces van beïnvloeding vanuit de Engelse, vroeg-puriteinse theologie verlopen is. Ik bespreek welke boeken van auteurs die het voorbereidend werk leerden, in het Nederlands vertaald zijn. En ik laat zien hoe de contacten waren tussen Engelse en Nederlandse theologen.
Natuurlijk ga ik ook in op de vraag hoe relevant dit thema nu eigenlijk is, wat de praktische implicaties ervan zijn voor prediking en pastoraat. Vandaar dat ik ook een aantal zeventiende-eeuwse dogmatieken en catechismusverklaringen bespreek en enkele werken over predikkunde. De nadruk ligt echter op het onderzoek naar kenmerken van het voorbereidend werk in Nederlandse preken en verhandelingen.”
Voor alle helderheid: het dispuut van destijds ging dus niet over de vraag óf er voorbereidend werk bestaat?
„Nee, daarover was men het wel eens. De vraag was vooral of dit voorbereidende werk plaatsvindt vóór of na de inwendige roeping, en dus ook of je dit voorbereidende werk tot de bijzondere werking van de Heilige Geest moet rekenen of tot de algemene. Theologen zoals Perkins, Amesius, Hooker en Shepard stellen het laatste. Hooker kan in zijn geschriften uitvoerig ingaan op de noodzaak van verbrijzeling, vernedering en heilzame wanhoop. Maar bij hem is een zondaar pas behouden als hij Christus in het geloof aangrijpt. Voor die tijd kan het met een mens eigenlijk nog alle kanten op.”
Waarom is deze kwestie zo belangrijk?
„Veel predikanten in de rechterflank van de gereformeerde gezindte leren een levendmaking of wedergeboorte los van de kennis van Christus. Je bent al bekeerd, maar je kent Christus nog niet. Ik vind dat bezwaarlijk en verwarrend. Dan worden kerkgangers gerustgesteld en ingezegend op grond van enkele kenmerken, zoals verontrusting over hun staat of enige kennis van hun ellende. Maar met alle respect, zo’n visie op het geloof leert Gods Woord ons niet. Daarin lees ik: Die de Zoon heeft, die heeft het leven; die de Zoon van God niet heeft, die heeft het leven niet.”
Er wordt vaak gezegd: een pasgeboren kind kan slechts huilen; het wéét nog niet dat het kind is, maar het ís het wel. Zo is het, zegt men, in het geestelijk leven ook.
„Op zich mee eens. Mijn punt is echter dat de theologie van vandaag de ongeboren vrucht al inzegent. Men ziet tegenwoordig de bloesem al aan voor vrucht, terwijl door de vorst er nog zoveel dood vriest en nooit tot vrucht komt. Men legt een fundament zonder dat er sprake is van een uitgaande daad van geloof naar Christus.
In deze benadering wordt het bekeringsproces soms steeds gedetailleerder beschreven en in steeds meer stapjes verdeeld. Door chronologisch ruimte te creëren tussen roeping, wedergeboorte, bekering en geloof, maken latere theologen het onnodig ingewikkeld.”
Draagt ook u niet bij aan het ingewikkeld maken van het eenvoudige, Bijbelse geloof? Ook uw proefschrift staat vol termen en onderscheidingen.
„Ja, maar het is een wetenschappelijk werk, hè? Ook Voetius maakte onderscheid tussen dat wat zich leende voor disputen aan de academie en dat wat hij geschikt achtte voor de kansel. Bovendien is het wel degelijk mijn doel zaken te verhelderen. Zodat lezers straks beter snappen wat de intenties waren van schrijvers als Amesius, Hooker, Shepard en de Nederlandse oudvaders. Zij hielden in hun theologie zaken als roeping, wedergeboorte, bekering en geloof heel dicht bij elkaar. Daarin waardeer ik hen zeer. Dat ze mij dan soms een paauweaan of voorthuysiaan noemen (volgeling van ds. J.P. Paauwe of van ds. E. du Marchie van Voorthuysen, AdJ), ach, dat vind ik eerlijk gezegd geen belediging.”