Spelletjes met restzetels
Als fervent twitteraar –”tweep” in het jargon– geef ik grif toe: voor een groot gedeelte is Twitter jammer van je tijd, energie en levensvreugde. En toch: tussen de vele anonieme (trol)accounts lees je soms alleraardigste reacties, al is het maar omdat ze íets weerspiegelen van het maatschappelijk sentiment.
Zo stuurde ik op de dag dat de Provinciale Statenleden de Eerste Kamer kozen een tweet de wereld in waarin ik opmerkte dat het, welbeschouwd, een goede dag was voor de christelijke politiek. CDA en ChristenUnie haalden een zetel meer ten opzichte van de prognose, terwijl de SGP tegen de verwachting in zijn tweede zetel behield. Ik trok twee voor de hand liggende en weinig controversiële conclusies: de pijn valt voor de christendemocratie een heel klein beetje mee en samenwerken tussen Statenleden en partijbesturen met het oog op zetelverdeling in de Eerste Kamer loont.
De drie christelijke partijen hengelen drie van de vier onzekere restzetels binnen, in een tijd waarin de steun voor confessionele politiek afkalft, vooral aan de zijde van de christendemocraten. Reden tot dankbaarheid, zou je zeggen, maar niets bleek minder waar, getuige de reacties die binnenstroomden.
Het onderhandelingsproces dat voor politieke partijen bittere noodzaak is, wordt door ten minste een deel van het volk gezien als een geraffineerde koehandel, waarbij zetels niet verdeeld worden op basis van reële (kiezers)stemmen, maar op basis van bondjes. Het betamelijke commentaar kwam neer op: gekonkel, niet democratisch en een gebrek aan transparantie. De minder oorbare reacties varieerden van Judassen tot farizeeërs en zelfs „duivelse achterkamertjes”.
Daar sta je dan met je rationele mindset. De gedachte achter het actief beïnvloeden van de zetelverdeling is juist dat het optimaal recht doet aan de stem van de kiezer. Waarom zou de ChristenUnie een aanzienlijk deel van zijn stemmen verloren laten gaan aan een overwegend seculiere partij, als deze stemmen de SGP een tweede zetel in de Eerste Kamer opleveren? Geredeneerd kan worden dat de ChristenUnie-stemmer uit Zeeland in dit voorbeeld nooit een mandaat gaf voor een stem op een andere partij dan de ChristenUnie, maar dat miskent de realiteit van het getrapte systeem dat we nu eenmaal hebben om de Eerste Kamer te kiezen. Het is aan Statenleden zélf om hun stem te bepalen – vanzelf laten ze zich hierin adviseren door hun partijbestuur. Statenleden gaan er niet met hun stem vandoor, nee, de kiezer hééft zijn stem al overgedragen op het moment van stemmen. Het Statenlid in kwestie is voor de komende vier jaar zijn vertegenwoordiger, zoals een lid van de gemeenteraad of Tweede Kamer dat ook is.
Wie de politiek ook maar een beetje volgt, weet dat SGP en ChristenUnie al jarenlang afspraken maken met en ten gunste van elkaar. Voor het merendeel van de wederzijdse kiezers geldt dat de andere partij hun ”second best” alternatief is. Dat laat onverlet dat het verstandig is als politici zich bewust zijn van de beeldvorming hieromtrent. Reële afspraken kunnen op buitenstaanders overkomen als een spelletje voor eigen gewin, zeker als die binnen coalitieverband gemaakt worden ten behoeve van de politieke haalbaarheid van kabinetsplannen. Zo heeft het CDA zijn zesde Senaatszetel te danken aan twee VVD-Statenleden in Overijssel, terwijl Statenleden van D66 in Flevoland, Zeeland en Overijssel op respectievelijk de VVD (tweemaal) en de ChristenUnie stemden. Zo’n constructie is voor veel welwillende kiezers onnavolgbaar en roept de vraag op welke belangen er schuilgaan achter een uitruil van stemmen waarbij de stemmen van verschillende Provinciale Statenleden niet hetzelfde gewicht hebben.
Waar het kan, zullen partijen en hun vertegenwoordigers transparant moeten zijn: vooraf dan wel achteraf. Toch moet niet al te gemakkelijk meegegaan worden in de populistische denktrant waarin alle ‘spelletjes’ slecht zijn. Effectief opereren binnen een systeem met bepaalde spelregels is integraal onderdeel van politiek vakmanschap. Kiezers worden uiteindelijk het beste bediend als partijen slim omgaan met de restverdeling van zetels. ”Don’t hate the player, hate the game” (haat niet de speler maar het spel).
De auteur is politicoloog.