„Christendom is iets heerlijks”
„We zijn als christenen een koninklijk geslacht en dat wil ik dan zijn ook. Het christendom is iets groots en heerlijks. Dat moet uit de kleinzielige versukkeling gehaald worden. Een christen is een mens met abrahamitische allure!” Dat zegt dr. W. Aalders (1909) in een vraaggesprek met Documentum, het orgaan van de reformatorische studentenvereniging Depositum Custodi, dat deze week verschijnt.
In het interview wordt de vraag gesteld naar de „aard en de contouren van Aalders’ denken en het karakter van de door hem voorgestane innerlijkheid.” In bevindelijk gereformeerde kring heeft dr. Aalders bijval gevonden in zijn strijd tegen de tijdgeest en tegen de horizontalisering van het geloofsleven.
Tegelijk keert dr. Aalders zich tegen een al te individualistische prediking, blijkt uit het gesprek. „De prediking moet niet individualistisch gericht zijn. Dat enge, die individualistische heilsbezorgdheid, dat interesseert me niet. Geloven betekent: priesterlijk, aanbiddend met de werkelijkheid omgaan.” De vraag van Luther heeft Aalders niet gekend, zegt hij. „Ik zou niet meer met Luther zeggen dat er maar één vraag belangrijk is: Hoe kom ik aan een genadig God. Ik heb er wel respect voor, maar dat is nooit mijn vraag geweest. Mijn vraag is altijd geweest: hoe wordt God voor mij Schepper-God, Verlosser-God? Ik leef in zo’n verschrikkelijke wereld, waarin zoveel vreselijke dingen gebeuren. Wat wil God met mij in een wereld die zo boosaardig is? Welk uitzicht en welke mogelijkheden geeft Hij mij in de wereld? Wat moet ik in deze wereld, hebt U daar een woord voor? En dan zegt Hij: Ga maar achter de Heere Christus aan, Die heeft dezelfde vragen gekend.”
In zijn publicaties heeft dr. Aalders de Nadere Reformatie nauwelijks ter sprake gebracht, stellen de interviewers van DC vast. Dr. Aalders: „In deze tijd –ik zou er bijna een krachtterm bij gebruiken– kún je niet meer individualistisch zijn, want je leven wordt verscheurd in de massaliteit, in de geschiedenis, in de processen. In dat opzicht vind ik dat het enige belangrijke is dat je een Godsgeloof hebt, dat je het van dat Godsgeloof verwacht en dat je vraagt: Heere, waarom hebt u mij geboren laten worden? Is de enige zin dat ik op de aarde moest komen om als een bekeerde zondaar naar de hemel te gaan? Daar kan ik niets mee beginnen. Ik vind dat vragen die ijdel en verwarrend zijn. We moeten koningen en priesters zijn in deze schepping.”
Moeder
Het gaat niet alleen om het persoonlijke geloof, maar om hoe je in de wereld staat, zegt dr. Aalders. Tegen zijn vader, de gereformeerde predikant J. C. Aalders, zei hij eens dat deze eens anders moest preken. „Niet altijd over zonde en genade. Maar dat heeft hij nooit begrepen. Toen ik ook predikant werd, heb ik gezegd: Mijn boodschap zal niet zijn: zonde en genade, maar: God, de wereld en ik. Dat zijn de grote dingen waar je mee in aanraking komt. God was er het allereerste. Van de Godsexistentie ben ik diep overtuigd. Dat voel je in je hart. Ik heb een moeder gehad die dat heel dicht bij me bracht. Ik zal haar er altijd dankbaar voor zijn. Ze heeft me eerbied en liefde voor God bijgebracht; ze heeft me leren bidden. Ik heb veel van mijn gelovige moeder meegekregen.”
Daarom geeft dr. Aalders als advies mee dat de moeder het meest geschikt is om met een kind de grote vragen van het leven te bespreken. „Een moeder leert een kind én filosoferen én geloven. De weg naar het geloof gaat via de filosofische vragen. Een kind is wel eens heel erg verdrietig, en dat is een goede zaak. Al die grondvragen –angstvragen, droefheidsvragen, waaromvragen– moeten bij een kind de ruimte krijgen en niet onderdrukt worden. Daar kun je het beter met je moeder dan met je vader over hebben.”