Een nieuwe taal: het absurde wordt normaal
De Nederlandse taal blijkt een mijnenveld. Op het gebied van diversiteit en inclusiviteit kun je zomaar een misstap begaan. Wie in lijn met de Bijbel over bijvoorbeeld mannen en vrouwen wil blijven praten, doet het sowieso verkeerd. Tenminste, als je de auteur van ”Je mag ook niets meer zeggen” moet geloven.
Volgens de uitgever is het boek „dé blauwdruk voor een Nederlandse taal van en voor iedereen”. Is dat grootspraak? Wensdenken? Of zou het geschrevene inderdaad de nieuwe wettelijke standaard worden voor bijvoorbeeld ambtenaren? In een land waar het gelijkheidsdenken door de politiek zo breed wordt omarmd –zelfs enkele lokale ChristenUnie-fracties tekenden afgelopen jaren COC’s Regenboogakkoord– is dat denkbaar.
Het boek van Samuel doet mijn gedachten gaan naar ”Je mag zeggen wat je denkt, als je maar hetzelfde denkt als iedereen”, een boek van rechtsfilosoof Andreas Kinneging. Deze conservatieve denker, werkzaam aan de Universiteit Leiden, betoogt onder andere dat de vrijheid van meningsuiting in Nederland als een onaantastbaar grondrecht wordt beleden, maar in de praktijk tegenwoordig weinig meer voorstelt, want de mond wordt je gesnoerd als je iets zegt wat indruist tegen de algemeen heersende opvattingen.
In ”Je mag ook niets meer zeggen” staat hoe die algemeen heersende opvattingen volgens Samuel (een invloedrijke, progressieve politicoloog, auteur en journalist) zouden moeten zijn – en in lijn daarmee dus: hoe Nederlanders moeten spreken.
De ondertitel, ”Een nieuwe taal voor een nieuwe tijd”, doet vermoeden dat het boek over taal gaat. Maar al in de inleiding geeft de auteur aan dat „dit boek waardegericht is en niet woordgericht”. Samuel is op zoek naar een „mentaliteitsverandering”.
Tégen vloeken
Het is op zich mooi dat dit boek onderstreept dat denken en spreken in elkaars verlengde liggen. Wie dat stelt, zal de gedachte dat religie alleen iets voor achter de voordeur is moeten verwerpen. En dat lijkt Samuel, die zegt christen te zijn, ook te doen – in ”Je mag ook niets meer zeggen” wordt bijvoorbeeld een pleidooi gevoerd tégen vloeken en vóór buitenshuis bidden voor de maaltijd.
Maar wie Bijbelgetrouw is, zal het met de inhoud van Samuels boek grotendeels toch oneens zijn. Met de eerste drie hoofdstukken bijvoorbeeld. Daarin gaat het onder meer over tientallen genderidentiteiten die de mens zou kunnen hebben.
Waarom begint het boek met een uitgebreide behandeling van juist dit thema? Samuel verklaart (in een taalkundig gezien tamelijk mistige zin – waar het boek vol mee staat, zie ook volgende citaten): „De genderidentiteit van een persoon en de ongelijkheid die deze voortbrengt is zo wezenlijk aan mens en samenleving dat we geen ander vraagstuk recht kunnen doen zonder dit eerst grondig uit te diepen.”
Ook de Bijbel wordt bij de behandeling van dit onderwerp betrokken. Volgens de auteur was Adam bijvoorbeeld geen man, „maar de eerste mens – mannelijk en vrouwelijk in één”. En er worden tal van alinea’s gewijd aan een betoog dat God niet mannelijk is, waarom het persoonlijk voornaamwoord ”Hij” in onder meer de Statenvertaling dus verwerpelijk zou zijn en een typisch gevolg van een door mannen gedomineerde maatschappij.
Op de voorkant van het boek staat als auteursnaam: Mounir Samuel. De persoon die het boek schreef is geboren als Mounira Samuel, dochter van een Egyptische vader en een Nederlandse moeder, maar publiceerde tot 2015 onder de naam Monique Samuel. De journalist maakte in dat jaar bekend voortaan als man door het leven te willen gaan. In 2018 debuteerde Samuel in het theater met de voorstelling ”En toen schiep God Mounir”. In een Volkskrantinterview klonk het begin 2019: „Ik heb God aan mijn kant, wat anderen ook roepen.”
Trouwens, het benoemen van iemands biologische geslacht mag volgens Samuel dus echt niet. Op pagina 35 gaat het daarover. „Transgender personen worden vaak ongewenst bij hun geboortenaam genoemd. Dit wordt als bijzonder kwetsend ervaren.” Als voorbeelden hoe het niet zou moeten staat eronder: „Daan was vroeger Daniëlle.” en „Zij heet eigenlijk Boris.” Het noemen van de naam die iemands ouders bij de geboorte hebben uitgesproken –en bij de doop heeft geklonken– wordt deadnaming (naamdoding) genoemd.
Samuel is invloedrijk. De journalist maakte in 2021 in opdracht van de Code Diversiteit & Inclusie een handreiking voor inclusieve taal. Die code is, op kosten van onder andere het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, opgesteld door brancheverenigingen in de cultuursector. Samuels pamflet kreeg de naam: ”Waarden voor een nieuwe taal”. In het voorwoord van Samuels jongste pennenvrucht schrijft de auteur over deze brochure: „Wat bedoeld was als een korte, concrete aanbeveling voor de kunst- en cultuursector, werd al snel opgepikt door de overheid, bedrijfsleven, media, onderwijs en maatschappelijke organisaties.” Het is te vrezen dat het omarmen van de boodschap van ”Je mag ook niets meer zeggen” evenmin beperkt blijft tot een groepje alternatievelingen.
Stigmatiserend
In het boek staan overigens een paar behartigenswaardige zaken. Zo pleit Samuel er bijvoorbeeld voor om mensen niet te identificeren met hun seksuele oriëntatie. Dus bijvoorbeeld niet: „Mijn homoseksuele buurman is jarig.” Het benoemen van iemands „seksuele oriëntatie” is volgens de auteur stigmatiserend. „De persoon in kwestie is namelijk niet meer een gelijkwaardige buurman, collega of vriendin, maar allereerst en bovenal diens seksuele oriëntatie.”
Ook een goed punt van Samuel: „De term ”homohuwelijk” is overigens sowieso fout.” Dat klopt. Het woord huwelijk is Bijbels gezien voorbehouden aan een relatie tussen één man en één vrouw. Door de term homohuwelijk te gebruiken, suggereer je dat die unieke samenlevingsvorm ook op andere manieren mogelijk is.
Samuel zegt: „Er bestaat geen apart huwelijk voor ”homoseksuele personen”.” Daarna slaat de auteur helaas een on-Bijbelse weg in: „Wel een huwelijk dat opengesteld is voor iedereen.”
Bij veel passages vallen grote vraagtekens te zetten. Zoals de reeds aangehaalde manier van spreken over mannen en vrouwen, het huwelijk en de verdere scheppingsorde. Tijdens het lezen bekroop me het vervreemdende gevoel dat Samuel in een totaal andere werkelijkheid leeft, een werkelijkheid waar alles anders moet zijn dan het altijd geweest is. En daar wordt in het slotwoord dan ook nog een tekst uit de NBV bijgesleept, Jesaja 43:19: „Blijf niet staan bij wat eertijds is gebeurd, laat het verleden nu rusten. Zie Ik ga iets nieuws verrichten, nu ontkiemt het – heb je het nog niet gemerkt?” Dat is –op z’n minst– ongepast.
Het boek gaat over taal. Dáár worden die gewenste veranderingen vooral zichtbaar, hoorbaar. Samuel doet aanbevelingen voor aanvullingen en aanpassingen van het woordenboek. Naast mevrouw en meneer moet er ook een genderneutraal alternatief komen: memens. „Om non-binaire/genderqueer/genderfluïde/agender e.a. personen aan te duiden.” En naast papa en mama zouden we ook over een „mapa” moeten spreken, een ouder die zich man noch vrouw vindt. En over een omte (oom noch tante), nifje (neefje noch nichtje), ompa (opa noch oma) en vrin (vriend noch vriendin). Voor een broer of zus die zich man noch vrouw vindt, wil Samuel het woord „brus” gebruiken – dat momenteel gebruikt wordt voor een broertje of zusje van iemand met een verstandelijke beperking.
Validisme
Racisme en uitsluiting van met name invalide mensen zijn twee andere grote thema’s in het boek.
Af en toe heeft Samuel misschien wel gelijk. Bijvoorbeeld als het gaat over geschiedenisboeken waarin de ernst van het slavernijverleden jaren- of eeuwenlang is verdoezeld. En „discriminatie, kleinering en uitsluiting van personen met een (meervoudige) functiebeperking op grond van hun fysieke, zintuiglijke, neurologische en/of verstandelijke beperking” is uiteraard een groot kwaad. Deze aanhaling is trouwens de definitie van een nieuw begrip dat Samuel introduceert: validisme.
Tegenover die enkele terecht benoemde zaken staan echter tal van kwesties die me het idee geven dat de auteur doorslaat. Bijvoorbeeld als gesteld wordt dat het Nederlands vol „institutioneel validisme” zit. Volgens Samuel kunnen spreekwoorden als ”In het land der blinden is eenoog koning” echt niet meer. Want: „Deze uitdrukkingen versterken de superioriteit van de valide machtsgroep (zo noemt Samuel gezonde mensen, CK) en maken de uitwerking van bepaalde beperkingen negatief en inferieur.”
Ofwel: een spreekwoord als ”De lamme helpt de blinde” zou benadrukken dat blindheid een beperking is, en dat mag niet, omdat gezonde ogen hebben daarmee tot norm zou worden gemaakt. Vermoedelijk zit hier opnieuw de gedachte achter dat de volmaakte schepping niet het uitgangspunt mag zijn. Uiteraard is liefdevolle ontferming over mensen die de gevolgen van de zonden in het bijzonder aan den lijve ondervinden nodig, maar volgens mij helpen we mensen niet door hun gebreken niet meer als gebreken te benoemen.
Voorbeelden van woorden, spreekwoorden en zegswijzen die eigenlijk ook fout zijn: ”Twee handen op één buik” (want er zijn mensen die geen twee handen hebben), het woord ”handboek” (want dat is: een boek dat je bij de hand kunt pakken, wat veronderstelt dat iemand een hand heeft, en daarmee pleeg je validisme), ”Zo kun je het natuurlijk ook bekijken” (want iemand met een visuele beperking kan dat niet), ”In het duister tasten” (want niet iedereen heeft ledematen waarmee getast kan worden).
Het doet komisch aan.
In geschiedenisboeken moeten zeehelden ”zeerovers” worden. En het Midden-Oosten zou voortaan Zuidwest-Azië moeten heten. Midden-Oosten is namelijk een foute term, bedacht door egoïstische, verwaande witte mensen die het rijke Westen als uitgangspunt nemen en laatdunkend over „het verre Oosten” spreken. Wat tussen hen en dat Verre Oosten in ligt, noemen ze Midden-Oosten, daarmee geen recht doend aan het feit dat de Arabische wereld de bakermat van de menselijke beschaving is.
Je kunt je afvragen of er één wit mens is die zich van dit grote kwaad bewust was.
Bewijsvoering
Zo zijn er tal van zaken die tamelijk absurdistisch op de lezer kunnen overkomen. Maar dat is niet het enige bezwaar tegen dit boek. Een vraag die zich tijdens het lezen ook regelmatig aan me opdrong is: Waar blijft de bewijsvoering? Of: Hoe gefundeerd is de bewijsvoering?
Soms noemt Samuel het woord onderzoek wel, maar wordt er niet vermeld om wélk onderzoek het gaat. Bijvoorbeeld, op pagina 27 staat: „Uit onderzoek blijkt dat zo’n 1,1 procent van de mensen intersekse is. Dat komt neer op zo’n 190.000 Nederlanders en 126.000 Belgen.” Welk onderzoek wordt daar aangehaald? Wie zelf wat op internet speurt, komt onderzoeken tegen die een veel minder hoog percentage noemen.
Een ander voorbeeld. Zonder enig geschiedkundig bewijs wordt gesteld (pagina 34): „In werkelijkheid is genderdiversiteit van alle tijden en kennen tal van culturen meer dan twee genderidentiteiten.” In een van de laatste hoofdstukken gaat het wel over homoseksualiteit in de geschiedenis, maar dat heeft dan weer niets met „genderdiversiteit” te maken.
Concluderend: ”Je mag ook niets meer zeggen” geeft vooral een (toekomst)beeld van een verwarde samenleving die Gods Woord heeft losgelaten, biologische en psychologische waarheden ontkent, en driftig probeert iedere herinnering aan het christelijke verleden weg te poetsen. Wat absurd en kwalijk is, moet normaal worden; wat normaal is, wordt als absurd of kwalijk afgeschilderd. Dat is de wereld op z’n kop – of mag ik dat niet zeggen?
Boekgegevens
”Je mag ook niets meer zeggen”, Mounir Samuel; uitg. Nieuw Amsterdam; 368 blz.; € 24,99