Elon More, plek van belofte en vervulling
De Joodse nederzetting Elon More is een plaats waar de Bijbel wordt gevangen in beeldschone vergezichten.
„Abram, ga gij uit uw land (…) naar het land dat Ik u wijzen zal” (Genesis 12:1). Deze paar woorden vormen de opmaat voor een belangrijke stap naar het herstel van alle dingen.
Waarom God Abram koos? Volgens Joodse bronnen had dit alles te maken met de levensovertuiging van de aartsvader. Abram zou zich in het verre Mesopotámië hebben bekeerd tot het monotheïsme. Naar verluidt sloeg hij uit onvrede zelfs de inventaris van de afgodsbeeldenwinkel van zijn vader Terah kort en klein.
Het is een mooi verhaal. De Bijbel schetst echter zonneklaar dat iedereen een Abram had kunnen zijn. Immers, niet Abrams ijver, maar Gods soevereine genade is bepalend bij de inzet en uitvoering van Zijn heilsplan met deze wereld. Gelukkig maar…
Nablus
Abram schat de roep en beloften van God op waarde en reist af naar het beloofde land. Waarschijnlijk trekt hij via de „weg van de ondergang der zon” (Deuteronomium 11:30), de huidige Thirzavallei, Kanaän binnen. De terebint (een boom die lijkt op een eik) van More bij Sichem vormt zijn eerste pleisterplaats.
Het Bijbelse Sichem heet tegenwoordig Nablus en ligt ingeklemd tussen twee bergen: de Ebal en de Gerizim. Zonder militaire begeleiding is de grote Arabische stad verboden gebied voor Joden. Vooral het Palestijnse vluchtelingenkamp Balata –de naam is verwant aan het Arabische woord voor ”terebint”– is een broeinest van terrorisme.
Om deze reden ook zoeken Joden het hogerop. Ten oosten van Nablus ligt de berg Har Kabir. Daar, op de top van de berg, hebben Joodse ”settlers” hun pinnen diep ingeslagen. De florerende nederzetting heet toepasselijk [Elon More]
Altaar
Vanaf Elon More heb je goed zicht op Nablus. De stad ligt er vredig bij. Te midden van bebouwing ligt de ”tell”, de ruïneheuvel die herinnert aan het Bijbelse Sichem. Daar ergens in de buurt zal Abraham zijn tentenkamp wel hebben opgeslagen.
Daar ook verscheen God opnieuw aan de aartsvader: „Uw zaad zal Ik dit land geven” (Genesis 12:7). Wat een bemoediging voor Abram! Immers, hij was weliswaar gearriveerd in het beloofde land, maar het land was niet leeg: „De Kanaänieten waren toentertijd in dat land” (Genesis 12:6).
Abram reageert op de Godsverschijning door een altaar te bouwen en de naam van de Heere aan te roepen. Het is meer dan een uiting van devotie en dankbaarheid. Met deze handelingen wijdt Abram het land aan de enige ware God.
Zo’n 450 jaar later strijken er op een berghelling in de directe omgeving van Sichem opnieuw pelgrims neer. Het zijn de nakomelingen van Abram; kinderen van de belofte. Jozua bouwt er op de berg Ebal –na de verovering van Jericho en Ai– een altaar (Jozua 8:30).
„Uw zaad zal Ik dit land geven”; de Heere houdt woord!
Albert Groothedde woont en werkt in Jeruzalem namens het Centrum voor Israëlstudies en is daarnaast betrokken bij het Israëlvideoproject De Verkenners