Intellectueel hoort aan zijlijn politiek
Intellectuelen moeten zich twee keer bedenken voor ze de politiek ingaan, meent Anton van Hooff, zelf ooit fractieleider van de PvdA in Nijmegen. Volgens hem is het opgeven van de integriteit wel het zwaarste offer dat de intellectueel op het altaar van de politiek moet brengen.
„Zou je niet op de lijst willen staan? Iemand met jouw ideeën kan onze partij goed gebruiken.” Welke intellectueel komt niet in verleiding door zo’n eervol verzoek? Tot nu toe heeft hij zijn ambitie alleen kunnen uitleven op het beperkte domein van zijn vak. Zeker, hij geniet respect van Nederlandse collega’s en ook internationaal telt hij mee. Heeft niet onlangs de Academie van Wetenschappen van Samoa hem tot corresponderend lid benoemd? Maar in de politiek zal zijn ijdelheid op directe wijze worden gestreeld. Mensen zullen hem op straat peinzend nakijken: was dat niet de man die gisteren in Nova verscheen?
IJdelheid is de eerste eigenschap die de intellectueel gevoelig maakt voor het aanbod de politiek in te gaan. Bovendien beschikt hij ontegenzeggelijk over een aantal kwaliteiten die het in de politiek goed doen. De intellectueel ziet snel de kern van een zaak, hij kan zich goed in woord en geschrift uitdrukken en hij kan discussiëren. Verwend door zijn slimheid vormt hij zich over alles gauw een mening. De aardigste definitie van een intellectueel is: iemand die met gezag spreekt over zaken waarvan hij geen verstand heeft. Het essentiële in de definitie zijn de woorden ”met gezag”. Omdat hij geologie heeft gestudeerd, verkondigt de intellectueel met veel aplomb een mening over de WAO. Dit schaamteloze hobbyisme is tot karikatuur geworden in de jongste ster aan het Nederlandse politieke firmament, ’professor’ Pim Fortuyn. Als ik hem zijn losse denkbeelden hoor debiteren, denk ik aan de gesprekken die we in de universitaire koffiekamer voeren. Al onze zinnen beginnen met „Eigenlijk zouden ze.” In een kwartiertje hebben we de hele wereld weer op orde gebracht, voordat we weer naar onze werkkamers vertrekken. Deze eigenwijsheid kan geen kwaad zolang zij bij de ochtendkoffie wordt uitgeleefd, in de politiek is zij een groot gevaar: een intellectueel kan moeilijk zijn ongelijk bekennen.
Twee keer bedenken
Wat gebeurt er als een intellectueel zich daadwerkelijk in het politieke bedrijf stort? Ik kan uit ervaring berichten. Ooit was ik fractievoorzitter van de PvdA in de gemeenteraad van Nijmegen. Als een komeet was ik opgekomen: een paar maanden tevoren waren twee partijbestuurders bij mij langsgekomen en hadden mij zonder moeite de toestemming ontlokt op de kandidatenlijst te komen. Toen de lijst uitkwam, bleek ik de derde plaats te hebben. Als resultaat van collegeonderhandelingen werden nummer één en twee wethouder en zo was ik in minder dan een halfjaar lokaal politiek leider. Met enorme geestdrift ging ik aan het werk. Ik maakte er een punt van steeds kort -vijf minuten- en ter zake over agendapunten het woord te voeren. Maar er stormde zoveel op mij af dat ik niet wist wat het eerst aan te pakken. Vaak bepaalde toeval mijn persoonlijke politieke agenda. Ingewikkelde zaken bleven sowieso liggen. Daarbij moesten we maar afgaan op het oordeel van deskundigen.
Allengs werd de norm voor het al of niet aanpakken van een probleem dat zich aandiende: kan ik er iets mee? Deze zakelijkheid voelde al gauw aan als pragmatisme en opportunisme. Tenslotte stak cynisme de kop op. Ik besefte dat ik aan werkelijk belangrijke zaken niet meer toekwam. Nooit was er de gelegenheid een zaak tot op de bodem uit te zoeken. Altijd waren mijn meningen op halve gegevens en politieke intuïtie gebaseerd. Ten slotte knapte ik fysiek en psychisch af.
Ik heb er geen weerzin tegen de politiek aan overgehouden, eerder respect. Het is een nobel bedrijf waarin iedere Nederlander zich een tijdje zou moeten storten. Ik moet dan ook niets hebben van de intellectuele minachting voor politici. Wel heb ik aan mijn eigen ervaring de overtuiging overgehouden dat intellectuelen zich wel twee keer moeten bedenken als zij de lokroep van de politiek horen.
Verdwaald
Hoe het hun vergaat kan aan de hand van vele voorbeelden worden geïllustreerd. In het Frankfurter parlement van 1848/49 discussieerden de Duitse professoren de ontluikende Duitse democratie dood. De nieuwe democratieën van Midden- en Oost-Europa rekruteerden hun eerste nieuwe leiders uit de kringen van academici en kunstenaars, met catastrofale gevolgen. Ten onzent worden we dezer dagen pijnlijk herinnerd aan het beminnelijke gestoethaspel van professor Voorhoeve als minister van defensie in de dagen van Srebrenica. Het is nu wel duidelijk dat hij in al zijn zachtaardigheid de greep op zijn eigen apparaat volledig kwijt was. Ook professor Hirsch Ballin is voor mij het voorbeeld van een intellectueel die in de politiek verdwaald is. Tot opluchting van alle partijen heeft de Tilburgse alma mater hem weer aan haar gulle boezem gedrukt. Op lager niveau kennen we de persoonlijke dramaatjes van eerzame docenten die al snel op de gemeentepolitiek afknappen. Met name D66 en GroenLinks hebben de reputatie snel zachte intellectuelen in de plaatselijke politiek te verslijten: hoeveel van hun gekozen kandidaten maken één volle termijn af?
Een van de frustraties waarmee de intellectueel die in de politiek verdwaald raakt, moeilijk kan leven is het opgeven van de geestelijke eerlijkheid: hij mag niet het achterste van zijn tong laten zien. Een concreet voorbeeld: als overtuigd voorstander van het herstel van de Nederlandse republiek heb ik er bij politieke vrienden vergeefs op aangedrongen het bedenkelijke huwelijk van de heer W.-A. van Oranje-Nassau met mevrouw M. Zorreguieta aan te grijpen om de onzin van de monarchie aan de kaak te stellen. In persoonlijke gesprekken verklaart menig kamerlid zich principieel tegen de erfopvolging, maar in de Kamer roept hij gedwee: ”Oranje boven!” Het opgeven van de integriteit is wel het zwaarste offer dat de intellectueel op het altaar van de politiek moet brengen.
Speels
Is er dan geen plaats voor intellectuelen in het publieke domein? Zeker wel. En we zien hen dan ook in hun glansrollen bij Netwerk, Barend & Witteman, Nova, Rondom Tien en in de tientallen krantencolumns waarin zij hun meningen ventileren. Ten onrechte kijken sommigen met afgunst naar Frankrijk en Duitsland, waar intellectuelen een veel prominentere rol in het publieke debat zouden spelen. Eén avondje televisiekijken logenstraft die opvatting. Het lijkt wel of Nederlandse wetenschappelijke medewerkers niets beters te doen hebben dan in actualiteiten- en discussieprogramma’s hun deskundigheid te etaleren.
Er is wel een verschil tussen bijvoorbeeld Duitsland en Nederland. Als ’ontkabelde’ televisiekijker heb ik via de Astrasatelliet alle Duitse regionale zenders tot mijn beschikking. Als ik de Ländersender afzap, zie ik niets dan ernstige gezichten. Panelvoorzitters leggen op sombere toon vragen voor aan deskundigen, die zwaarwichtig hun doortimmerde antwoorden geven. De zaal luistert vol respect. Zulk ontzag heeft Nederland gelukkig niet voor de intelligentsia. Bij ons wordt veel gelachen. Dat was een ding dat mijn Letse vrouw opviel aan Nederlandse televisieprogramma’s: de speelsheid en luchtigheid waarmee over de ernstigste zaken werd gediscussieerd. We zijn nu eenmaal een ironisch volkje en onze intellectuelen worden geacht de nationale kunst van de (zelf)spot op het hoogste niveau te bedrijven. We hebben gewoon de intellectuelen die we verdienen en ze spelen de rol die hun toekomt, ze vermanen het volk op de plaats waar ze thuishoren, vanaf de zijlijn.
Dr. Anton J.L. van Hooff is universitair hoofddocent in de klassieke geschiedenis aan de Universiteit van Nijmegen en columnist van De Gelderlander.