Kabinet steunt verplichte vertrouwenspersoon
Een verplichte vertrouwenspersoon bij elk bedrijf is „noodzakelijk” om ongewenst gedrag tegen te gaan, zei minister Karien van Gennip (Sociale Zaken) woensdag in de Tweede Kamer.
Het kabinet omarmt dan ook het initiatiefwetsvoorstel van GroenLinks dat dit moet regelen. Of het plan op een meerderheid in de Tweede Kamer kan rekenen, is nog onzeker.
De Kamer debatteerde woensdag opnieuw over het voorstel. GroenLinks-Kamerlid Senna Maatoug beantwoordde als initiatiefnemer vragen vanuit de Kamer; Van Gennip gaf namens het kabinet uitleg over de uitwerking van de wet.
„Het kabinet vindt het onderhavige wetsvoorstel een belangrijke stap om ongewenste omgangsvormen op het werk tegen te gaan”, aldus de minister. „Dit initiatiefwetsvoorstel sluit ook heel mooi aan op het huidige maatschappelijke gesprek en de noodzaak om grensoverschrijdend gedrag steviger aan te pakken.”
Ook Mariëtte Hamer, regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag, sprak zich woensdag positief uit over het wetsvoorstel.
Tijdens een eerder debat bleek dat D66, SP en PvdA voorstander zijn van de initatiefwet van GroenLinks.
De VVD keerde zich, net als de PVV, tegen het plan, en heeft inmiddels een aanpassingsvoorstel gedaan om kleine bedrijven uit te zonderen. De partij wil dat organisaties met tien of minder werknemers ontheven worden van de plicht, vanwege de hoge lastendruk voor kleine ondernemers. Als het amendement genoeg steun krijgt, zal de VVD het wetsvoorstel opnieuw wegen.
Minister Van Gennip betoogde, in lijn met de inzet van initiatiefneemster Maatoug, dat er geen uitzondering moet komen voor kleine ondernemers. De minister stelde dat bij bedrijven met tien werknemers of minder 13 procent van het ziekteverzuim gerelateerd is aan intern ongewenst gedrag. Bij grotere bedrijven ligt dat percentage net zo hoog, of iets lager.
Doorslaggevend
Het CDA twijfelt nog over steun. De stem van de coalitiepartij is waarschijnlijk doorslaggevend. Op verzoek van CDA-Kamerlid Hilde Palland spreekt de Kamer pas op een later moment verder over het wetsvoorstel. Daardoor hebben Kamerleden langer de tijd om vragen te stellen en eventuele wetsaanpassingen voor te stellen. Zodra het debat is afgerond kan er gestemd worden over de wet.