Dat concludeert minister Van der Hoeven van Onderwijs op basis van een onderzoek naar onderwijsvernieuwing op basisscholen.

Uit dat onderzoek blijkt dat verreweg de meeste scholen initiatieven hebben ontwikkeld voor onderwijsvernieuwing. Die initiatieven hebben vooral betrekking op zelfstandig leren en werken, op het omgaan met verschillende niveaus tussen leerlingen en op het werken in niveaugroepen. De scholen bieden de lesstof steeds meer aan vanuit de ontwikkeling van de kinderen en daarmee minder vanuit de methode.

Drie van de vijf basisscholen werken op grond van het niveau van de leerling in plaats van op zijn of haar leeftijd. Toch beperkt dat werken op niveau zich op de meeste scholen tot slechts enkele vakken, zoals taal of rekenen.

Het personeel is voor de scholen naar eigen zeggen een belangrijke stimulans voor vernieuwingen. Vertegenwoordigers van organisaties die vernieuwingen ondersteunen, wijzen er echter op dat dit vooral slaat op kleine veranderingen, zoals aanpassingen van een lesmethode. Ingrijpende wijzigingen, zoals het delen van de verantwoordelijkheid van het personeel over meerdere groepen, ontstaan meestal onder druk van externe factoren. Daarbij valt te denken aan de bouw van een nieuwe school of een rapport van de Onderwijsinspectie.

Onderwijsvernieuwing gebeurt op de meeste scholen vanuit een bepaalde visie. Het verband tussen visie en vernieuwing is niet altijd helder, blijkt uit het onderzoek. Daarbij komt dat de visies meestal betrekkelijk summier en in algemene termen zijn opgesteld.

Een ruime meerderheid van de scholen zegt knelpunten te ervaren bij de invoering van vernieuwingen. Ze wijten dat aan gebrek aan geld, tijd en personeel. Onderwijsorganisaties leggen de oorzaak meer bij gebrek aan deskundigheid bij de directie en bij behoudzucht en tegenwerking door personeelsleden.