Harde samenleving Israël bracht het gezin Groothedde regelmatig op de knieën
Eén ding was voor Martha Groothedde (40), dochter van een zendingspredikant, duidelijk: als ze zelf kinderen zou krijgen, zou ze hen niet naar het buitenland meenemen. Het liep anders. Vijf jaar wonen zij, haar man Albert en hun kinderen inmiddels in Jeruzalem. Deze zomer keren ze terug. „We hebben ervaren dat de Heere helpt.”
De route van het oude centrum van Jeruzalem naar het zuiden van de stad, waar Martha Groothedde en haar man Albert wonen, is voor wie voor het eerst in Israël komt, best even wennen.
Verkeer dat links én rechts inhaalt, rijstroken waar je alleen op mag als je meer dan twee passagiers in de auto hebt zitten en voortdurend getoeter vragen opperste concentratie. En dat terwijl je eigenlijk ook om je heen wilt kijken, omdat de tocht door Joodse wijken leidt waar mannen in zwarte pakken, met hoeden en gebedsriemen op weg zijn naar de synagoge en vrouwen, al lezend in de Tehillim (het boek Psalmen), het zebrapad oversteken.
Martha Groothedde brengt en haalt haar vier kinderen dagelijks naar en van de enige Messiasbelijdende Joodse school, Makor HaTikvha, in de Oude Stad, die langs diezelfde route ligt. „Dat onze kinderen daar twee jaar geleden werden toegelaten, was voor ons allemaal een opluchting. Op de openbare school hebben ze het zwaar gehad. De samenleving in Israël is hard. Zeker als je tot een christelijke minderheid behoort en het Hebreeuws niet goed beheerst. Dan moet je soms bijna letterlijk vechten om een plekje. Het bracht ons als gezin regelmatig op de knieën, hier in de woonkamer, om God te zeggen hoe verdrietig we waren.”
„Parkeer de auto maar zo dicht mogelijk langs de rand”, adviseert Martha Groothedde. „Anders ben je zo je spiegel kwijt. Mensen zien een auto hier enkel als vervoermiddel. Dat heeft zo z’n consequenties.” De auto van de familie Groothedde vertoont inmiddels diverse butsen. „Bij het eerste deukje hebben we hem nog laten maken, maar inmiddels doet een krasje meer of minder ons weinig meer. Daarin hebben we ons aardig aangepast.”
Twee trappen voeren via een gezamenlijke portiek naar huize Groothedde. Daar is de sfeer direct Hollands. „We hebben alle meubels uit ons huis in Kampen laten verschepen naar Israël. Het duurde een poos voordat ze aankwamen, maar toen ze hier eenmaal stonden –de boeken op precies dezelfde plek als in Nederland– voelden de kinderen en wij ons meteen thuis.”
Het appartement dat ze vijf jaar geleden konden huren, zien ze als zegen. „Wonen is erg duur in Israël. Toen de makelaar hoorde wat wij te besteden hadden, gaf ze ons niet veel kans. Toch kwam er in die week een appartement met vijf slaapkamers vrij. De huurprijs was precies het bedrag dat we hadden genoemd. „God is jullie genadig”, zei de makelaar tegen ons.”
Hebben jullie Zijn genade de afgelopen jaren vaker ervaren?
„Zeker. We hebben ervaren dat als Hij roept, Hij ook kracht geeft. Dat wil niet zeggen dat het altijd makkelijk is en was. Zeker voor de kinderen niet.”
Kinderen van ouders die naar het buitenland vertrekken, kiezen daar niet zelf voor.
„Dat weet ik uit ervaring. Er zijn mensen die een droombeeld hebben bij de term zendingswerk. Dat heb ik niet. Mijn vader was namens de Zending Gereformeerde Gemeenten uitgezonden naar Irian Jaya, het huidige Papoea. Ik ben tijdens een verlofperiode in Nederland geboren.
Ik heb aan Irian weinig concrete herinneringen, want ik keerde op mijn vierde terug naar Nederland. Maar aan mijn oudere broers en zussen heb ik wel gemerkt hoe heftig het is om op te groeien op het zendingsveld. En om daarna weer te aarden in Nederland. Dat is ook waarom ik al jong besloot dat ik met mijn kinderen later niet naar het buitenland zou verhuizen.”
Wat maakte dat het toch anders liep?
„Al vanaf ons trouwen wisten we dat Albert een roeping in Gods Koninkrijk had. Zeven keer meldde hij zich bij het curatorium van de Theologische School van de Gereformeerde Gemeenten. Steeds weer volgde een afwijzing. Dat was elke keer een zwaar proces en het gaf veel worsteling. Na de zevende keer vroegen we of God de last van onze schouders wilde nemen. Dat gebeurde.
In de week na de laatste afwijzing stond er een vacature van het Centrum voor Israëlstudies (CIS) voor een functie in Jeruzalem in de krant. Ik worstelde met de vraag: ben ik echt bereid om te gaan waar Hij ons roept, ook als dat in het buitenland is? Uiteindelijk heb ik gebeden: „Heere, ik wil gaan waar U mij leidt.” Toen we dit pad bewandelden, bleven alle deuren opengaan en heeft de Heere bevestigd dat dit de weg was.”
Om in dienst te kunnen treden bij het CIS zijn jullie hervormd geworden. Hoe was die overstap?
„Wij zijn er zelf tijdens de sollicitatieprocedure naartoe gegroeid, en hebben daar vrede mee gekregen, maar voor veel van de gemeenteleden in de gereformeerde gemeente van Kampen, waar Albert ouderling was, kwam het onverwacht. We hebben een brief geschreven over ons vertrek naar Israël en de overstap naar de Broederkerk, van waaruit we uitgezonden zouden worden, uitgelegd.
Gelukkig zijn er nog altijd goede banden met de gemeente. We worden op de website genoemd als zendingswerkers van de gemeente en we weten dat er zeer regelmatig voor ons wordt gebeden vanuit twee kerken in Kampen. Dat is heel fijn.”
Hoe vonden de kinderen het om te verhuizen?
„Toen we de kinderen vertelden dat God ons naar Israël riep, vroeg onze zoon: „Zou God dat dan ook tegen óns willen zeggen?” Ik dacht: wat moet ik nu zeggen? Maar Albert was direct heel vrijmoedig en zei: „Natuurlijk wil Hij dat ook tegen jullie zeggen.”
De zondag daarop preekte een gastpredikant, zonder dat hij van onze plannen wist, over het thema ”wonen in Jeruzalem”, naar aanleiding van Zacharia 2. Hij zei dat mensen in Jeruzalem gezegend zijn omdat God rondom hen is. De kinderen wisten toen zeker: Jeruzalem is de plek waar we moeten zijn. Ik ben daar nog altijd dankbaar voor, want het is iets waar we steeds weer op kunnen terugvallen als het moeilijk is.”
Hoe was die eerste tijd in Israël voor u?
„Dat eerste jaar was voor mij pittig. Ik had en heb geen toestemming om in Israël te werken, sprak de taal niet en was biddend veel bezig met de kinderen, van wie ik wist dat ze het heel zwaar hadden op school. Ik werd daar erg onrustig van. Ik kon duidelijk mijn ei niet kwijt. Dat had er ook mee te maken dat we mijn piano niet hadden meeverhuisd.”
En toen?
„We schaften een elektrische piano aan. En ik heb me op het leren van de taal gestort. Dat vroeg heel wat doorzettingsvermogen, want Hebreeuws is best ingewikkeld, maar het hielp wel. Ik maakte hierdoor makkelijker contact en kon me ook in onze kerk, een Messiasbelijdende Joodse gemeente, nuttig maken in het kinderwerk.”
U stond in Nederland voor de klas. Ziet u verschillen tussen het Nederlandse en het Israëlische onderwijssysteem?
„Eerlijk gezegd bijt ik soms bijna m’n tong af als ik zie hoe ze hier met kinderen omgaan. Het gaat er in mijn beleving niet altijd even pedagogisch aan toe. Er is veel onrust in de groep. Dat zie ik zowel in de kerk als op school. De klassen in het reguliere onderwijs zijn groot –bevatten gerust veertig kinderen– en het is er eigenlijk nooit stil. Toch heb ik besloten hier niets van te zeggen.”
Waarom niet?
„Ik wil niet overkomen als ”de vrouw uit Nederland die wel even zal zeggen hoe het moet”. Ik heb een hekel aan die houding, misschien ook omdat je die in het zendingswerk vaak terugziet. Zeker in het verleden. Zó met kinderen omgaan hoort bij deze cultuur. En daarin wil ik de mensen ook respecteren.”
Jullie zijn geen zendelingen. Wat is jullie missie wél?
„We zijn hier inderdaad niet om Joden te bekeren, dat is Gods werk. Maar we kunnen wel veel van hen leren. Er zijn zo veel verborgenheden in de Bijbel die wij alleen maar kunnen begrijpen als we de Joodse context bij onze interpretatie betrekken. We beseffen dat niet altijd, maar de Heere Jezus was een Jood. In wat Hij zegt, klinken Zijn Joodse opvoeding en de tradities waarin Hij is grootgebracht door. Albert bestudeert zelfs samen met verschillende rabbijnen het Nieuwe Testament. Dat levert ook hun nieuwe inzichten op.”
Samen met Albert maakt u een videoserie op YouTube, ”De Verkenners”, waarmee jullie Nederlandse kinderen tussen de 8 en 12 willen bereiken. Wat wilt u hun meegeven?
„Allereerst liefde voor de Bijbel en voor het land van de Bijbel. Het is mooi dat ze ervaren hoe Israël eruitziet. En dat ze gaan beseffen: de Bijbel is echt waar. Het is ons gebed dat de filmpjes iets bij kinderen raken, dat ze een verlangen krijgen om God te dienen.
Ik hoop ook dat ze meer begrip van de Bijbelse geschiedenissen krijgen: het Oude en Nieuwe Testament zijn Joodse boeken. Als je niets van Joodse gewoontes of feesten weet, dan mis je een heleboel. Met kennis van het Jodendom komt de Bijbel meer tot leven.”
En hoe is het om te wonen in het land van de Bijbel?
„Laatst maakte ik een wandeling op een bergweggetje, net buiten Jeruzalem. Er stak een kudde schapen over. Op dat moment dacht ik: nu komt Psalm 23 voor mijn ogen tot leven. Dat ik hier mag wonen, zie ik echt als een voorrecht.”
Er is ook een andere kant: hoe kun je leven in een land waar continu spanning tussen bevolkingsgroepen bestaat?
„Je moet overal beschermd worden, maar hier ben je je er meer van bewust. Het doet wat met je als je hoort dat er molotovcocktails naar Joodse auto’s zijn gegooid op een weg die jij net wilde nemen.
Er zijn in de afgelopen jaren akkefietjes geweest, maar we zijn terughoudend om ins en outs daarover te delen. We proberen niet zwart-wit te denken, en geen stigma’s te bevestigen, alsof de ene groep alleen maar goed is en de andere alleen maar fout. Dat is gewoon niet zo. We proberen vriendelijk te zijn tegen zowel Jood als Arabier.
De situatie hier is complex. Als je nadenkt over de toekomst van dit land, kun je soms alleen maar bidden of de Heere snel terugkomt.”
Zijn er in Israël mogelijkheden om iets te delen van je geloof?
„In Israël, en zeker in Jeruzalem, speelt religie een grote rol. De vraag naar wat je gelooft, is hier helemaal niet vreemd. Ik zeg dan dat ik in Yeshua, de Zaligmaker, geloof. Het leidt soms tot mogelijkheden meer te delen. Het schokkende is dat veel Joden die Joodse Naam van Jezus, Yeshua, niet eens kennen. Ze kennen Jezus als Yeshu, wat ”zijn naam zij vervloekt” betekent.”
Wat hebt u zelf van Joodse gelovigen geleerd?
„Wat ik mooi vind, is dat het geloof bij veel Joden, veel meer dan in Nederland, het hele leven doortrekt. Ga ik met een vriendin op stap die inparkeren lastig vindt, dan bidt ze hardop in de auto of ze een parkeerplekje mag vinden. Als blijkt dat er voor de deur inderdaad plaats is, dankt ze hardop: „Halleluja.”
Ook mooi: als vrienden bij elkaar op visite komen, sluiten ze af met gebed. Als Nederlander uit de reformatorische traditie moet je daarvoor een drempel over, maar als je die eenmaal over bent, is het erg verrijkend om zo afscheid te nemen.”
Hoe kijken mensen tegen jullie, een christelijk gezin uit Nederland, aan?
„Klasgenoten van onze kinderen vinden het bijzonder dat we altijd aan tafel met elkaar eten. Dat doen ze hier eigenlijk alleen tijdens de sabbatsmaaltijd, op vrijdagavond. Zelf dekken we de tafel die avond extra feestelijk, net zoals je in Nederland op zondag doet.”
Hoe vullen jullie hier de zondag in?
„Wij hebben ervoor gekozen om hier de sabbat als zondag te vieren. Dat heeft vooral een praktische reden: op zaterdag zijn er in onze gemeente samenkomsten. En op zondag start de school weer.”
En als jullie teruggaan naar Nederland?
„Dan vullen we de zondag weer als rustdag in, net als vroeger. We gaan ons best doen om in Nederland weer gewoon Nederlander te zijn. Terugkeren zal best aanpassing vragen, maar dat is ons hier ook gelukt.”
Is er ook iets waar u tegen opziet?
„De reformatorische traditie lijkt in sommige opzichten best op de orthodox-Joodse. In uiterlijk en kleding, maar ook wat de groepsdruk betreft. Mensen weten vaak goed hoe het allemaal moet, vooral voor een ander. Eerlijk gezegd kijk ik naar vooral dat laatste wat minder uit.”
Hoe ziet u de toekomst?
„Wij hebben het voorrecht dat we een nieuw begin kunnen maken, ons oriënteren op wat we echt belangrijk vinden. Wat dat voor ons gaat worden –Albert predikant, ik weer voor de klas?– ligt nog niet vast. Hopelijk kunnen we iets doen met wat we hier hebben geleerd. En ik kan me ook niet voorstellen dat ik hier nooit meer terug zal komen.”