Inwoners Joodse nederzetting willen in vrede met Palestijnen leven
Inwoners van de Joodse nederzetting Geva Binyamin op de Westelijke Jordaanoever willen best in vrede met de Palestijnen leven, maar wel op het land van hun eigen keuze. „Het kan niet zo zijn dat Arabieren Joden gaan vertellen waar ze wel en niet mogen wonen.”
Als een lang zwart lint slingert de weg zich van Jeruzalem tussen de heuvels van Judea door richting de laagvlakte. Langs bedoeïenenkampen: een verzameling tenten en hutjes, geflankeerd door gammele auto’s en een verdwaalde kameel. Op de hellingen weidt een herdersjongen een kudde zwarte geiten, op zoek naar de laatste sprietjes wintergras. ”Gevaarlijke bochten”, waarschuwen gele bordjes regelmatig. Maar de chauffeur weet wat hij doet.
De weg leidt langs Neve Ya’akov, waar vorige week een Palestijnse terrorist zeven bezoekers van een synagoge doodschoot. Verder richting Ramallah, de officieuze Palestijnse hoofdstad, waar de Palestijnse Autoriteit zetelt. De militairen wuiven de auto na een korte blik door. Enkele kilometers verderop doemen de rode pannendaken van Geva Binyamin op, ook wel bekend onder de naam Adam. Keurige huizen, stuk voor stuk opgetrokken uit geelwitte ‘Jeruzalemsteen’.
Bouwplannen
Een kleine veertig jaar geleden was hier nog helemaal niets, vertelt Beber Va’anunu, terwijl hij met weidse gebaren over de velden rond Geva Binyamin wijst. Hij was in de jaren 80 betrokken bij de oprichting van de nederzetting, die inmiddels is uitgegroeid tot een dorp met een kleine 6000 inwoners. En daar blijft het niet bij, getuigen de grote bouwkranen aan de rand van de plaats, waar tientallen nieuwe woningen verrijzen. „We bouwen nu 500 huizen, maar dat moeten er uiteindelijk 1000 worden”, aldus Va’anunu.
Als het aan de nieuwe Israëlische regering ligt, zullen die bouwplannen ook doorgang vinden. Want de rechts-religieuze coalitie is een groot voorstander van uitbreiding van Joodse nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever. Enkele partijen zijn zelfs openlijk voor het annexeren van de gebieden.
Daar is nogal wat kritiek op. Niet alleen in Israël zelf, maar vooral ook internationaal. „Kijk eens”, zegt Va’anunu, „persoonlijk ben ik er geen voorstander van om nederzettingen te bouwen op plaatsen waar dat conflict met de lokale bevolking oplevert. We moeten er geen ruzie over maken, laat staan erom vechten. Maar het kan niet zo zijn dat Arabieren Joden gaan vertellen waar ze wel en niet mogen wonen. Dat is niet juist.”
De Israëliër wijst op de enorme bouwplaats aan de rand van het dorp. „Zie je al die Arabieren die hier werken? Ze komen hier graag.” Hij staat op om zijn woorden kracht bij te zetten. „Ze krijgen hier minstens het dubbele van wat ze in de Palestijnse gebieden kunnen verdienen. Daardoor is hun leven zoveel beter geworden. Wat zou er gebeuren als al deze werkgelegenheid verloren ging? En, eerlijk is eerlijk: Israël kan niet zonder Palestijnse arbeiders. Dan zouden we twee miljoen Chinezen hier naartoe moeten laten komen.”
Onteigend
Mahmud, een van de Arabische metselaars, beaamt dat hij een prima baan in Israël heeft. „Van dit salaris kan ik mijn gezin goed onderhouden. Hier bouwen is ook niet zo’n probleem, want er is ruimte genoeg. Ik ken echter ook familieleden van wie het land, dat zij al tientallen jaren bezaten, is onteigend om wegen naar Joodse nederzettingen aan te leggen. Dat is verkeerd. En het is elke dag weer een drama om hier te komen. Soms sta ik wel drie uur voor de controlepost van het leger, zeker nu de spanningen behoorlijk zijn opgelopen.”
Inwoners van het Palestijnse dorpje Hizma, op een steenworp afstand van Geva Binyamin, laten soortgelijke geluiden horen. „Natuurlijk zijn we blij als we werk hebben”, zegt Anan, die niet op de foto wil, uit angst voor de Israëlische autoriteiten. „Maar het gaat om de principes. Die zijn niet voor geld te koop. Wij leven hier onder bezetting. Een paar dagen geleden is het leger hier nog binnengevallen. Ze hebben vijftien zaakjes met de grond gelijk gemaakt, zogenaamd omdat de eigenaars geen vergunning hadden. En dat is niet de eerste keer.”
„Dit is ons uitzicht”, wijst Anan op de bouwactiviteiten aan de rand van Geva Binyamin. „We zien de Israëliërs letterlijk steeds dichterbij komen. Er worden hier onomkeerbare dingen gedaan, die de hoop op een oplossing van het conflict elke dag kleiner maken.”
Extremisten
Hoop op een spoedige oplossing van het conflict tussen Israëliërs en Palestijnen heeft ook Va’anunu niet. De nieuwe regering mag dan de uitbreiding van nederzettingen weinig in de weg leggen, de inwoner van Geva Binyamin heeft weinig op met de extreemrechtse partijen in de coalitie. „Van de ultraorthodoxen weten we dat ze bepaalde belangen en waarden hebben waar ze voor opkomen. Als die zijn gewaarborgd, zijn ze doorgaans ook tevreden. Maar extreemrechtse fanatici als Bezalel Smotrich en Itamar Ben-Gvir doen net of alles van hen is. Daar maak ik me grote zorgen over. Ik ben al jaren actief in de Likud en Benjamin Netanyahu is mijn leider. Maar ik ben bang dat hij nu een beetje is overgeleverd in de handen van extremisten.”
„Kijk naar die heuvel”, wijst de Israëliër. „Daar woont een stelletje fanatieke kolonisten in caravans. Zij hebben geen cent betaald voor die grond en nemen het zomaar in bezit. Niemand doet er iets tegen. Toen ik hier kwam was alles ook leeg. Maar ik heb destijds wel een miljoen shekel op tafel gelegd om hier te mogen bouwen. Ik kom uit een gezin van twaalf. We woonden in een vierkamerappartement aan de rand van Jeruzalem. Ik was blij dat we dat getto konden ontvluchten om hier zo weids te wonen. Maar ik heb wel elke centimeter betaald.”
Of de huidige regering een lang leven beschoren is, durft Va’anunu niet te zeggen. „Afgaande op mijn lange ervaring, luister ik vooral naar wat er niet wordt gezegd. Ik zie dat oppositieleider Benny Gantz de regering niet al te openlijk aanvalt. Ik denk dat hij rustig zijn kans afwacht. Als dit kabinet te extreem wordt, sluit ik niet uit dat Netanyahu alsnog een overeenkomst met Gantz sluit. Dat zou ik toejuichen, want dat zou een centrumrechtse coalitie kunnen opleveren.”
Gaza
Va’anunu haast zich naar zijn auto voor een volgende afspraak. Plotseling staat hij stil, midden op de weg. Hij gebaart naar de contouren van Jeruzalem, die in het westen zichtbaar zijn. „Neem dat gedoe over de Tempelberg”, zegt hij. „Waarom kan niet iedereen naar die plaats om te bidden? In Bethlehem laten ze toch ook niet alleen christenen toe? Het is allemaal zo ingewikkeld. Ik koop meubels van een Palestijnse handelaar in Ramallah. Prima kerel, die me al vaak heeft uitgenodigd om bij hem te komen eten. Maar ik kan daar als Israëliër niet naartoe. Een heel verschil met vroeger, toen we ongehinderd naar Gaza reden om een biertje te drinken en inkopen te doen. Was het nog maar zo.”
Op de terugweg naar Jeruzalem blijkt eens te meer dat die oude tijden voorgoed voorbij zijn. In de Arabische wijk Sheikh Jarrah heeft zich een woedende menigte op straat verzameld. Bulldozers zijn bezig een huis met de grond gelijk te maken. Vermoedelijk de woning van een terrorist. Een kordon militairen houdt de schreeuwende buurtbewoners op afstand. Als de gemoederen te hoog oplopen, vuren de soldaten traangasgranaten af.
Pas na een kwartier kan de bus er met een grote boog omheen. Richting de Oude Stad, waar de oproep tot het islamitische gebed klinkt. Een kerkklok doet een poging boven het monotone geluid uit te komen.