„Buren dreven voorbij; wij zijn gespaard”
Huis na huis stortte in. Familieleden, buren en klasgenoten kwamen om in de golven. Maar Henk Flikweert overleefde de watersnood. „Ik vergeet nooit dat vader ons op zolder Psalm 93 voorlas: De Heere regeert…”
Het waaide „gevaarlijk hard”, had vader Flikweert ’s zaterdags gezegd. Hij sliep licht, en daardoor hoorde hij die nacht de kerkklok luiden. „Dat kwam ook doordat we aan de oostkant van Nieuwerkerk woonden, op de hoek Ooststraat/Muyeweg. Aan de westkant is de klok waarschijnlijk niet gehoord.” Daar woonden Henks opa en opoe Krabbe. Zij kwamen om.
Vader Flikweert ging in het dorp kijken, maakte de buren wakker en bracht nog snel wat spullen naar boven. Het water spoot naar binnen, de ruiten sprongen kapot. Urenlang zat het gezin op zolder. „Ik vond het wel spannend”, zegt Henk, die destijds 7 jaar was.
Nieuwerkerk kreeg vooral last van de tweede vloed, later op die rampzondag. Tal van huizen werden verwoest. „Het water tilde de zolder op en dan vielen de muren om.” Als de zolder niet omsloeg, was het een vlot. „We zagen de familie Rentier langsdrijven. De vader stond rechtop en probeerde met een plank te sturen. Met Rinus Rentier speelde ik weleens en nu was ik even jaloers: hij mocht varen. Later hoorde ik dat hij was omgekomen. Zoals de meesten in dat gezin.” Vanuit zijn huis bij Oosterland wijst Flikweert richting de Rampertsedijk. „Daar zijn ze aangespoeld. Rinus is door zijn vader gevonden en in de dijk begraven.”
Gerrie ter Riet, een ander vriendje, kwam ook voorbij. Maar ook hij verdronk, en zijn zusje kwam om door de kou. „Later riep hun moeder me weleens binnen. Dan kreeg ik chocolademelk, net als vroeger, toen ik er kwam spelen. Haar ogen stonden vol tranen. Ze had geen kind meer over. Later heeft ze er nog drie gekregen, en één ervan heette weer Gerrie.
Tegenover ons woonde de familie Kooijman. Toen ze langsdreven, gooiden we lange touwen uit, maar bereikten hen niet. Moeder telde en zei: „Er ontbreekt er één.” Later hoorden we dat Jan, het jongste zoontje, er wel bij was, maar niet op het vlot: hij was met zijn trui aan een spijker blijven hangen en verdronken. Ze konden hem niet loskrijgen en zo dreef hij mee.”
Op het dak
Het huis van de familie Flikweert stond nog overeind. „Rond vijf uur die zondagmiddag stortte de schuur in die tegen ons huis stond. Met een enorm gekraak nam hij ook de tussenmuur mee, dus toen sloegen de golven op de zolder. We vreesden dat de rest van het huis ook verwoest zou worden.
Vader klom door de dakkapel naar buiten en gooide de pannen van het dak. We zijn buiten op het hout gaan liggen en hielden de latten vast. Met een paar dekens over me heen lag ik tussen mijn ouders. Ik heb er zelfs nog even geslapen. Dicht bij ons ging om een uur of acht het huis van de familie Lievense omver. We hoorden hen hard roepen, maar toen werd het stil. Ze zijn allemaal verdronken. Ook klasgenootjes kwamen om. En 26 van onze familieleden. Maar uit ons gezin niet één.
Toen het water om twaalf uur ’s nachts was gezakt, hoorden we enkele overburen roepen dat ze naar de villa gingen. Die stond hoger. Vader ging door de dakkapel terug naar de zolder, maar de trap was weggeslagen. Hij stak de vlaggenmast door het trapgat en liet zich erlangs naar beneden glijden. Daarna ging mijn zestienjarige broer, die mij vasthield, en als laatste mijn moeder. Ik kon het hoofd net boven water houden. Vader trok me over het puin richting de villa. Hij bleef haken toen we over gaas moesten stappen. Toen gingen we beiden toch nog kopje-onder.”
Verdwenen
In de villa woonde een ouder echtpaar. Met twintig anderen zochten ze hun toevlucht op zolder. De jongste was een baby. „Ik heb er met zes andere kinderen overdwars in een bed gelegen”, zegt Flikweert. „Mijn kleren waren nat, dus van de bewoonster kreeg ik een hemdje, maar het paste slecht. Toen het licht werd, zagen we dat de meeste huizen weg waren. We hadden bijna niets te eten, maar bij laagwater haalden de mannen eten uit de vier huisjes tegenover ons die nog overeind stonden.”
Maandag aan het eind van de middag kwam het eerste vliegtuigje. Het gooide rubberboten af. Daarmee kwamen er redders naar de villa. „Enkelen gingen mee. Dinsdags bracht een sloep van een mosselvisser ons naar Zierikzee. We voeren langs de westkant van Nieuwerkerk, waar opa en opoe Krabbe woonden. Hun huis was weg. We kwamen langs het gehucht Capelle. Daar woonde de oudste broer van mijn vader, maar er stond haast geen huis meer overeind. Gelukkig bleek mijn oom met zijn gezin op tijd gevlucht te zijn.
Toen we bij Zierikzee arriveerden, stond mijn neef Nico daar op de Stenendijk. Hij vroeg of we iets van zijn verloofde, Maatje Verhelst, wisten. Later bleek dat ze was omgekomen (zie ”Toch gevonden”). ’k Vergeet ook nooit dat een neef van moeder in tranen uitbarstte toen hij hoorde dat zijn broer niet meer leefde.
We kregen onderdak bij familie. In de Nieuwe Kerk werd brood uitgedeeld. We droegen het in een kussensloop naar huis. Bij de kledinguitdeling was er niets geschikts voor mij bij, maar de vrouw van de notaris zei: „Ga maar mee; ik heb een jongen van jouw leeftijd.” Van haar kreeg ik kleren. Ik moet er nog altijd aan denken als ik foto’s van vluchtelingen zie.”
Praten
Omdat vader Flikweert bij het opruimen hielp, hoefde het gezin niet weg toen Zierikzee werd geëvacueerd. „Het nadeel was dat we veel leed en verwoesting zagen. Het voordeel dat er voortdurend over de watersnood werd gesproken. Velen in het rampgebied hebben er lange tijd niet over kunnen praten, maar in ons gezin was dat nooit moeilijk. Het maakt natuurlijk wel verschil dat er bij ons in huis geen verliezen waren.
Met Jan Schot, neef van vader, voeren we mee naar Nieuwerkerk. Vader zocht wat in de puinhopen en opeens hingen opoes gouden krullen aan zijn hark. Vader kon nog enkele dingen uit ons huis halen. Bij een storm in augustus is het ingestort. Wij kregen een noodwoning, totdat we in 1956 naar een nieuwe boerderij in de polder konden. Vier dagen voor de ramp had vader zijn eerste tractor gekregen. Die kon worden opgeknapt en heeft nog jaren dienstgedaan.”
In het droogvallende gebied werd geplunderd. „Mijn neef reed met een jeep naar zijn huis en zag dat er iemand bezig was. Die zei: „Ik ben een kennis van de bewoner en moet hier iets halen.” Mijn neef zei: „Ik woon hier en volgens mij ben je geen kennis van ons.””
Rondleidingen
Per bus ging Henk naar de noodschool in Nieuwerkerk. „Bij de kerstviering in 1955 zaten we in café De Meebaal. Door de storm klapperde er van alles. We keken verschrikt om. Ik zag het grijze asfaltdak en moest direct aan water denken. Ik ben toen banger geweest dan tijdens de ramp.”
Jarenlang gaf Flikweert rondleidingen in het Watersnoodmuseum. „Dat was een vorm van verwerking. De moeilijkste dingen ontweek ik, om niet emotioneel te worden. De ramp heeft een stempel op mijn leven gezet. Het heeft me erg beziggehouden waarom ik gespaard bleef terwijl anderen omkwamen.”