Watersnood komt binnen bij Ridderkerkse leerlingen tijdens bezoek museum
Mina raakte door de ramp al haar spullen kwijt, behalve een taartschep. De verbazing klinkt door in de stem van Lieke Huijser (11). Samen met drie andere leerlingen van groep 8 bezoekt ze het Watersnoodmuseum.
De wind gaat flink tekeer op deze ochtend in januari. De regen striemt de dijk achter de grote betonnen blokkendozen waarin het museum is gevestigd. Het zijn de vier caissons die gebruikt zijn om het dijkgat bij het Zeeuwse Ouwerkerk te dichten.
Lynde van den Bosch, Lieke Huijser, Micha Kardol en Laurent Oosterom ontdekken het museum samen met Ruth de Visser, de leerkracht van de plusklas. De vier leerlingen van de Ds. G.H. Kerstenschool in Ridderkerk vinden het geen straf om een groot deel van de dag niet op school te zijn. „We zouden anders een taaltoets hebben”, grijnst Micha.
Lynde weet dat de watersnood in 1953 in de nacht van 31 januari op 1 februari plaatsvond. „Het is bijna zeventig jaar geleden”, roept Laurent. „Ons huis aan de Ringdijk in Ridderkerk is toen ook ongeveer tot de tweede verdieping onder water gelopen”, stelt Micha. „Ik heb de foto’s gezien.” Volgens Laurent en Lynde konden de dijken breken doordat er in de Tweede Wereldoorlog te weinig onderhoud aan de keringen was gedaan en de Duitsers de dijken kapot hadden geschoten.
De leerlingen verkennen het museum in tweetallen aan de hand van een speurtocht die de waargebeurde verhalen van Koos (5) en Mina (12) vertelt. Beiden hebben zij een verschrikkelijke rampnacht meegemaakt die hun hele leven overhoop haalde.
Micha en Laurent bekijken een foto van een paard dat in het stijgende water het hoofd nog net boven water weet te houden. Wat zou jij doen als een dier niet meer kan leven, vraagt Laurent aan Micha. „Een kogel door z’n kop schieten”, antwoordt hij.
Crescendo
De jongens bestuderen een kaart om te ontdekken hoe de evacuatie van Koos na de ramp verliep. Hij voer met het schip Crescendo van zijn woonplaats Stavenisse naar Rotterdam. Vandaar ging hij naar Eefde bij Zutphen. Eind februari kon hij terug naar Zeeland, naar een tante in Sint-Maartensdijk. Zijn moeder en zus overleefden de ramp niet. Laurent: „Ik zou niet graag willen verhuizen, maar alles was verwoest. Alle spullen waren weg.”
Het enige wat teruggevonden is van het huis van Mina is een taartschep. De leerlingen denken na over welke spullen voor hen waardevol zijn. „Mijn voetbal, ik voetbal elke dag”, zegt Micha. „Nee joh, iets wat je later niet meer kunt maken of kopen”, reageert Laurent.
Het viertal bekijkt in caisson 2 de geprojecteerde namen van de overledenen. De namen trekken aan hun ogen voorbij. „Het lijkt wel kabbelend water”, zegt Lieke. Laurent valt haar bij: „Ja, ik dacht eerst dat het echt water was.” Op een informatiebordje staat 1835 + 1. Het vertelt het verhaal van de doden (het waren er ruim 1800, maar het precieze aantal is onbekend), inclusief de baby die op zondag werd geboren en van de kou en ontberingen is omgekomen. „Hoeveel baby’s zullen er wel niet verdronken zijn?” verzucht Lieke.
De tieners betreden een Deense geschenkwoning. Sommige mensen hadden na de ramp geen huis meer om in terug te keren. Zij kregen een bouwpakket voor een nieuwe, houten woning, uit Scandinavië. De jongens en meiden trekken de keukenlades open. Lynde vindt het huisje wat ouderwets en klein. „Bij ons thuis is de keuken groter. En sliepen er in dit bed twee mensen?”
Micha en Lieke betwijfelen na afloop van het museumbezoek of Nederland nu veilig is achter de dijken. Micha: „Ik denk dat er altijd nog wel een storm kan komen die over de dijken heen gaat.” Laurent denkt nog aan de man die als enige van zijn familie de ramp overleefde. En aan de gele reddingstas die hij zag. „Daar is een baby mee gered.” Lynde zal niet snel vergeten dat de geëvacueerde kinderen alles kwijt waren. „Je spullen waar je aan gehecht was, maar ook je vriendinnen.”