Schokkende getuigenissen over mishandeling „foute” Nederlanders
Het Nationaal Archief heeft weer diverse dossiers openbaar gemaakt. Daaronder zijn documenten van A. van Tuyll van Serooskerken, voorzitter van de commissie die na de oorlog de misstanden onderzocht in de kampen waar verdachten van collaboratie met de Duitse bezetter waren opgesloten.
De stapels stukken omvatten veel verklaringen van deze ‘politieke delinquenten’. Over zijn aankomst in een kamp in Zweeloo vertelt een in 1910 geboren man: „Wij zijn toen met zijn vijven hardlopende en onder voortdurende stokslagen en slagen met stukken ijzer het kamp ingedreven en door het kamp rond gejaagd. Met een stuk hout heb ik een harde slag op het hoofd gekregen, tengevolge waarvan ik bloedend verwond werd en bewusteloos ben geraakt.”
De man zegt dat hij later ook in Westerbork is mishandeld, dat hij dat ook meermaals met andere geïnterneerden zag gebeuren en dat mensen hun verblijf daar met de dood moesten bekopen. „In dit kamp overleed gemiddeld één gedetineerde per dag, vooral in de begintijd.”
Een lotgenoot uit 1892 vertelt over Westerbork: „Er werd zodanig honger geleden dat gedetineerden gras, mieren en onkruid aten.” Een jongen van zeventien is er volgens hem „aan uitputting gestorven”.
Een andere getuige, geboren in 1906, vertelde over zijn verblijf in de Cellenbarakken in Scheveningen dat hij „op Houtrust” moest helpen met opruimen van prikkeldraad, met zijn handen en op de sokken: „Drie bewakers stonden om ons heen en wij werden steeds daarbij geslagen om ons tot harder werken te drijven. Wij werden verplicht, als een rol prikkeldraad klaar was, deze rol op onze blote rug naar een andere plaats te vervoeren. Onder het lopen werden wij met de kolf van het geweer geduwd en met knuppels geslagen.”
Later moest hij met zijn handen verstopte wc’s schoonmaken. Tien dagen lang werd hij ook in zijn cel door drie mannen drie keer per dag twaalf keer met een gummiknuppel op zijn achterste geslagen.
Een vrouw uit 1911 die in de Cellenbarakken zat, zegt dat ze na tien maanden daar nog 41 kilo woog, dat de „bewaarsters” haar kleding stalen en dat gevangenen soms maanden niet mochten douchen. Ook werden gedetineerde vrouwen geslagen, soms in aanwezigheid van hun dochters. Een andere vrouw, uit 1922, die in Sellingerbeetse zat, vertelde dat daar ook baby’s stierven die er met hun moeder waren ondergebracht.
Een in 1892 geboren arts, die tussen twee operaties in het ziekenhuis werd gearresteerd en daardoor aanwijzingen voor de zorg voor de eerste patiënt niet kon geven, kwam terecht in de Weeshuiskazerne in Naarden. De geneeskundige toestanden waren volgens de dokter „schandelijk”: „Ik heb vijf of zes mensen zien overlijden.”