Heerlijk einddoel
Psalm 150:6
„Alles wat adem heeft, love de Heere. Hallelujah!” De eer van God verbreiden is het schepsel verplicht. Daarom zegt David in Psalm 150: „Alles wat adem heeft love de Heere. Hallelujah!” Maar bijzonder moet dit het werk zijn van engelen en mensen.
Het verdient onze bijzondere opmerking dat door de engelen gezongen wordt „Ere zij God in de hoogste hemelen.” Eigenlijk staat er „in de hoogte”! Maar onze geachte vertalers hebben het woord ”hemelen” erbij gevoegd; en dan nemen sommigen dit voor een beschrijving van de plaats waar God Zijn meeste heerlijkheid tentoonspreidt. De engelen zouden dan daardoor uitdrukken: „Ere zij God, Die in de hoogste hemelen woont en aldaar Zijn luister en majesteit tentoonspreidt”. Zoals in die zin in Jesaja 57 gezegd wordt: „Alzo zegt de Hoge en Verhevene, Die in de eeuwigheid woont en Wiens Naam heilig is: Ik woon in de hoogte en in het heilige.” Maar nog liever vatten wij het met andere Schriftverklaarders op van de eer in die zin dat God in de hemel wordt geprezen, en door de hemelingen eer en heerlijkheid wordt toegebracht, over de menswording van Zijn geliefde Zoon. Immers, de hemel is de plaats waar God volmaakte eer en heerlijkheid wordt toegebracht. Want zo lezen wij in Openbaring 5:8-10: „En als Het het boek genomen had, vielen de vier dieren en de vierentwintig ouderlingen voor het Lam neder.”
Ds. D.A. Detmar, predikant te Ede
(”Enige eenvoudige Godvruchtige oefeningen”, 1828)