John Welch ging in het voetspoor van John Knox
„Nu is deze profetie ophanden, die deze twee waardige dienaren van de Heere, George Wishart en John Knox, mijn schoonvader, uitspraken. Dat was: dat Christus in dit Koninkrijk zou worden gekruisigd, maar glorieus zou zijn in Zijn opstanding, zoals John Knox met zijn eigen hand in de marge van Calvijns preken over het lijden van Christus schreef. En deze woorden zijn nog steeds van kracht.”
De Schotse predikant John Welch (ca. 1570-1622) schreef dit in januari 1606 vanuit zijn vunzige cel in Blackness Castle aan de Firth of Forth, een kasteel bij Edinburgh.
Van Welch kan evenals van Knox gezegd worden dat „hij het aangezicht van een mens niet vreesde”. Hij leefde in de tijd die volgde op de Reformatie, waarin de Schotse kerk onder zware beproeving verkeerde. De protestantse koning Jacobus VI deed er alles aan om de kerk naar zijn hand te zetten. Vooral nadat hij in 1603 ook de kroon van Engeland kreeg en direct kennismaakte met de anglicaanse kerkvorm, probeerde hij het bisschopsambt in de lijn van het buurland aan de Schotse kerk op te leggen. Hij wilde als vorst directe invloed hebben op het kerkelijke reilen en zeilen. Het presbyteriale karakter van de kerk, die vanuit de meerdere vergaderingen, zonder opzicht van de overheid, de kerk bestuurde, was hem een doorn in het oog.
De koning zette Knox en Welch op één lijn vanwege hun resoluut vasthouden aan de identiteit van de Schotse kerk. Welch was getrouwd met Elizabeth Knox, een dochter van de reformator. Zijn schoonvader had hij niet bewust gekend. Als jongeman had hij wellicht eerst weinig met de strenge hervormer op. Hij verliet zijn ouderlijk huis en sloot zich aan bij een dievengroep. Maar als een verloren zoon kwam hij terug om zich met zijn vader te verzoenen. Deze verandering bracht hem ook aan de voeten van de hemelse Vader. Hij veranderde zijn studiedoel en voelde zich geroepen om Zijn dienaar te worden. In Edinburgh zat hij aan de voeten van Robert Rollock, die wel de vader van de Schotse verbondsleer wordt genoemd.
Selkirk in het zuiden van het land werd zijn eerste standplaats. Het volk daar was onbeschaafd. Na verloop van tijd maakte zijn prediking enige indruk. Welch was een man die wandelde met God en die een opmerkelijk gebedsleven had. Urenlang achtereen worstelde hij met God, niet alleen voor zichzelf maar meest voor zijn kudde, ja voor heel Schotland. De vijandschap van veel inwoners was groot. Het was hier ploegen op rotsen met weinig zichtbare vrucht. Na acht jaar en een kort verblijf in Kirkcudbright, werd hij in 1590 overgeplaatst naar Ayr, een havenstad aan de westkust. Hij bleef hier maar vijf jaar, maar de impact van zijn prediking was groot.
Bij zijn aankomst trof hij in Ayr een kleine groep geoefende vromen aan die tot de welgestelden behoorden. Vóór zijn komst was er al door anderen gezaaid. In de parochiekerk van St. John the Baptist was een reformatorische prediking. Maar het grootste deel van de bevolking was barbaars en immoreel. Welch werd geconfronteerd met straatgevechten. Daar ging de nieuwe predikant op af: hij stortte zich in het heetst van de strijd, vaak getooid met een helm, en spoorde de vechtersbazen aan om aan een tafel op straat te gaan eten. Nadat hij de partijen met elkaar verzoend had, sloot hij af met gebed en het zingen van een psalm. Geleidelijk aan bleek deze procedure succesvol te zijn. Beetje bij beetje werd Ayr vrediger. Welch ging hierop de strijd aan tegen zondagsontheiliging. Zijn prediking was bestraffend, waarbij hij niet schroomde om concrete zonden te noemen. Behalve twee diensten op de ”Sabbath” preekte hij ook doordeweeks, volgens sommigen zelfs dagelijks. Dan deed hij aan huisbezoeken en catechiseerde in gezinnen.
Er kwam geleidelijk aan beweging in de ”dorre beenderen”. Zijn prediking was zo indrukwekkend dat zijn hoorders hun tranen niet konden inhouden. De aanwezigheid van God was merkbaar. De kracht van Welch lag niet alleen in zijn Woordbediening, maar misschien nog meer in het gebed. Hij worstelde uren thuis maar ook in de kerk voor de onbekeerde zielen. Velen in de stad kwamen tot bekering.
De oogst in Ayr was groot, maar er kwam na de vijf jaren van onophoudelijke arbeid plotseling een einde aan zijn bediening. In 1604 kwam een pestplaag in het gebied bij Ayr. Voorzichtigheid was geboden. Twee marskramers kwamen bij de poort om toegelaten te worden. Welch zag dit en adviseerde om hen terug te sturen. Zij bleken de ziekte bij zich te dragen. In een andere plaats veroorzaakten zij een epidemie.
Een andere plaag kon niet worden afgewend. Koning Jacobus draaide de duimschroeven bij de predikanten aan. Zij moesten zich voegen naar zijn beleid, dat gericht was op het opleggen van de episcopale kerkvorm, waarbij de vorst het laatste woord had. Omdat Welch en ook anderen zich niet wilden conformeren, werden zij op last van de koning verbannen. Eerst werden zij maandenlang vastgezet in Blackness Castle en daarna volgde in november 1606 verbanning naar Frankrijk. Een halfjaar later zag hij zijn vrouw en kinderen in Bordeaux.
In het land van de hugenoten was hij ook velen tot zegen. Hij werd predikant van een van de vier gemeenten van St. Jean d’Angely, die hij van 1617 tot 1622 diende. Ook daar werd zijn moed beproefd, toen koning Lodewijk XIII deze stad belegerde en innam. Welch ging onverschrokken door met prediken. Later verantwoordde hij zich tegenover de boze roomse koning: „Sire, als u het goed deed, zou uzelf komen en mij horen prediken, en u zou ervoor zorgen dat heel Frankrijk mij op dezelfde manier zou horen.”
Eén keer werd Welch toegestaan om naar Londen te komen. Maar dan moest hij zich van koning Jacobus wel onderwerpen aan de bisschoppen. Zijn vrouw pleitte voor hem maar dat richtte niets uit. De koning vroeg haar wie haar vader was: „John Knox.” Toen zei de vorst vertoornd: „Knox en Welsh. De duivel heeft nog nooit zo’n match gemaakt!” Haar man was in de stad tijdens deze audiëntie. Hij ging nog eenmaal in het openbaar voor. Verzwakt als hij was, beklom hij de kansel van een puriteinse voorganger (”lecturer”). Binnen enkele uren daarna overleed hij. Men hoorde hem verschillende malen zeggen: „Heere, houd Uw hand terug. Uw dienstknecht is een aarden vat en kan dit niet meer dragen.”
Het was maart 1622. Zijn graf is nog te zien op het kerkhof van St. Botolph Church, curieus genoeg in Bishopgate (bisschopspoort) in het centrum van Londen. Geen poort kon hem meer tegenhouden van het hemelse Jeruzalem.