OpinieCommentaar
Wie zich opnieuw laat dopen, minacht Gods belofte
Zijn refobaptisten de onbetaalde rekening van de kerken? De toenemende interesse voor de geloofsdoop in de gereformeerde gezindte leidt tot veel onrust bij kerkenraden en verdriet bij ouders. Niet ten onrechte. Want wie zich opnieuw laat dopen, minacht Gods belofte.

Veel reformatorische christenen die met baptisten in gesprek raken, vinden het niet eenvoudig om daar Bijbelse argumenten voor aan te dragen. Nog lastiger is dat baptisten allerlei kritische kanttekeningen kunnen plaatsen bij leer en leven van gereformeerden. Hun kritiek op de behoudende flank van de gereformeerde gezindte is dat men daar de doop onderschat, alsof een gedoopt kind alleen aan de verdoemenis onderworpen is, en pas bij de wedergeboorte een kind van God wordt. Aan de andere kant van het spectrum lijkt de kinderdoop samen te gaan met de wedergeboorte, waardoor de oproep tot bekering en geloof nauwelijks meer klinkt. Het geloof is dan een automatisme en dat leidt in de praktijk nogal eens tot vormchristendom.
Los van de vraag of die kritiek terecht is, zie je bij reformatorische baptisten vaak juist een Bijbelgetrouwe en appellerende prediking waarin Christus centraal staat en er veel nadruk ligt op levensheiliging. Ze leiden een eenvoudig leven, organiseren zich in hechte gemeenschappen en de ambtsdragers lijken er niet op een voetstuk te staan.
Wat refobaptisme aantrekkelijk maakt voor reformatorische christenen
Het verbaast dus niet dat het refobaptisme aantrekkelijk is voor wie zich stoort aan lauwheid en wereldgelijkvormigheid in de gemeente of aan een prediking waarin meer nadruk ligt op de verkiezing dan op de verantwoordelijkheid. Daar komt bij dat in reformatorische kring veel sympathie is voor baptistenvoorgangers, variërend van J.C. Philpot tot John Piper.
Echter, de overstap naar het baptisme brengt van de regen in de drup. Sterker nog, de dwaling die daaraan ten grondslag ligt, is ernstiger dan menigeen beseft. Overdopen of negeren van de kinderdoop is en blijft een zonde, namelijk het afwijzen van de belofte van het Evangelie voor het kind. Luther schreef wederdopers weg als „vermetele verraders en booswichten die willens en wetens de doop kapotscheuren”.
In plaats van met scherp te schieten, is het vruchtbaarder om de rijke betekenis van de kinderdoop na te spreken in de trant van de reformatoren. Luther noemde de doop „heilig, hemels, ja Goddelijk water”. In een van de oudste doopformulieren zegt Petrus Datheen dat God bij de doop niet alleen belooft dat Hij de God van dit kind wíl zijn, maar ook dat Christus de Zaligmaker van dit kind ís. Ouders en dopelingen die dat goed verstaan, zullen des te meer de verantwoordelijkheid gevoelen voor het andere deel van dit verbond: de plicht tot berouw over de zonde, het verlaten van de wereld en een godzalige levenswandel.