Dappere Duitse lerares Elisabeth Schmitz weerstaat Hitler
Elisabeth Schmitz wist het, twee weken na de Kristallnacht in 1938, zeker: met de laatste Joden zou ook het christendom uit Duitsland verdwijnen. Wie was deze zeer verontruste Duitse lerares?
„Omdat wij op 1 april 1933 (begin boycot Joodse bedrijven) zwegen”, schreef Schmitz, „omdat wij zwegen bij de propaganda-vitrines van Der Stürmer (antisemitisch krantje), bij de satanische hetze van de media, bij de vergiftiging van de ziel van ons volk en de jeugd, bij de verwoesting van het bestaan en de huwelijken door de zogenoemde Neurenberger wetten (ras en volk) en bij de methode van Buchenwald (concentratiekamp), ja, op deze en veel andere manieren zijn wij duizendmaal schuldig geworden aan wat er is geschied in de nacht van 9 op 10 november 1938 (Kristallnacht). En nu? Het schijnt dat de kerk ook deze keer, terwijl werkelijk de straatstenen schreien, het aan het inzicht en de moed van de individuele predikant overlaat of hij wel of niet zal protesteren. Mag de kerk het onrecht verzwijgen? Ik ben ervan overtuigd dat als het zover komt, met de laatste Joden ook het christendom uit Duitsland zal verdwijnen. Ik kan dit feit niet bewijzen, maar ik geloof het vast en zeker!”
Elisabeth Schmitz schreef dit, twee weken na de Kristallnacht, in een brief aan de Berlijnse predikant Helmut Gollwitzer.
Jeugd
Wie was deze docente aan een middelbare school? En waarom ondernam zij persoonlijk deze schriftelijke actie om haar gewetensnood te uiten?
Elisabeth werd geboren op 23 augustus 1893 in het stadje Hanau, in de Duitse deelstaat Hessen. Ze was de jongste van drie zussen. Haar vader was gymnasiumhoogleraar, die filosofie, theologie en geschiedenis had gestudeerd. Van huis uit was hij van ”reformierte” belijdenis. Hij stond erop dat zijn jongste dochter, als leerlinge in het voortgezet onderwijs, de hogere meisjesschool bezocht. Dat was in die tijd iets bijzonders voor vrouwen.
In 1914 volgde Elisabeth aan de universiteit van Bonn de vakken Duits, geschiedenis en evangelische theologie. Medio 1915 verhuisde zij naar Berlijn om verder te studeren aan de Von Humboldtuniversiteit. Hier waren voor haar de colleges van twee hoogleraren van groot belang. De eerste was de historicus F. Meiniche, bij wie ze in 1920 promoveerde op een historisch/filologisch onderwerp. De andere heette A. von Harnack, een kritisch protestants theoloog en kerkhistoricus.
Na haar eerste staatsexamen pedagogiek in 1921 volgde Elisabeth een meerjarige studie aan de theologische faculteit. Op deze manier wilde de godsdienstlerares haar theologische kennis verdiepen. Vanaf 1923 gaf Schmitz les aan diverse Berlijnse scholen voor voortgezet onderwijs.
Berlijn
In de jaren 1915 tot 1931 woonde Schmitz in een appartement voor vrijgezelle vrouwen in een Evangelisch Woonhuis aan de Auguststraße 82 in Berlijn. Dit appartement lag in een wijk waar veel Joden woonden. Dichtbij het woonhuis stond de grote synagoge aan de Oranienburger Straße. Ook waren in de buurt meerdere Joodse instellingen werkzaam.
In haar vriendenkring en onder collega’s had Schmitz contact met Joden. Spoedig na het begin van de machtsovername door Hitler, in januari 1933, kreeg zij moeilijkheden op de Luisenschool in Berlijn-centrum, vanwege haar afwijzende houding van het nationaalsocialisme. Daarom werd ze na twee jaar overgeplaatst naar de August-Sprengelschool in Berlijn-Lankwitz. Haar toenmalige leerlinge Dietgard schreef over die periode: „Haar afwijzende houding van het nationaalsocialisme kon voor niemand verborgen blijven. In plaats van de voorgeschreven, stijve Duitse groet maakte zij een onduidelijke handbeweging en mompelde zoiets als een Hitlergroet.” Over Schmitz’ persoon merkte ze op: „Ze was een schuchter optredende, wat afstandelijke persoonlijkheid, die voluit geconcentreerd was op haar lesgeven. In haar contacten met leerlingen was ze vrij zakelijk en in haar opdrachten eiste ze veel van ons.”
In 1936 werd Schmitz lid van de Bekennende Kirche (Belijdende Kerk). Deze protestantse kerkelijke beweging was ontstaan als oppositie tegenover de Duitse Christenen, die een aantal punten van de nazi-ideologie in de kerk wilden invoeren.
Memorandum
In 1935 schreef Schmitz een ongeveer twintig bladzijden tellend memorandum (gedenkboek) over de actuele Jodenvervolging in Duitsland (zie ook ”Spectaculaire vondst”). Met deze arbeid hoopte zij de Bekennende Kirche tot een duidelijke uitspraak te bewegen tegen elke vorm van antisemitisme door de nazi-regering.
Dit memorandum, dat in een oplage van 200 exemplaren verscheen, kwam ook in de handen van dr. Karl Barth, ds. Dietrich Bonhoeffer en ds. Gollwitzer. Wat was het antwoord erop? Het bleef oorverdovend stil!
Wat stond er in dit moedige stuk van haar? De titel van haar memorandum luidde ”Over de toestand van de niet-ariër” (1935/36). „Het volgende overzicht is slechts een poging om een paar zaken te verduidelijken van de afschuwelijke tragedie die zich sinds drie jaar in ons midden voltrekt, en waarvan door de strenge censuur van de pers ons volk weinig weet. Voor de kerk betekent dit niet alleen dat deze tragedie zich voltrekt, maar nog meer geldt dat het hier gaat over een zonde van ons volk. En omdat wij burgers zijn van dit volk, zijn wij aan God verantwoording schuldig voor ons volk, juist vanwege deze zonde. Helaas heeft de Bekennende Kirche tot op vandaag geen woord gesproken over deze wrede vervolging die een deel van ons volk raakt.”
Innerlijke nood
De innerlijke nood werd, aldus het memorandum, „veroorzaakt door de officiële overheidsmening en propaganda. In naam van ”Bloed en ras” wordt sedert ruim twee jaar de atmosfeer in Duitsland voortdurend en systematisch vergiftigd door haat, leugen, laster en smaad in redevoeringen, in tijdschriften en de pers, om de mensen tot gewillige werktuigen van vervolging te maken. In verschillende dorpen en steden kunnen Joden niet meer veilig over straat en worden steeds ruiten van hun woningen ingegooid. Op veel hekken van boerderijen hangt een bord waarop staat ”Joden betreden op eigen risico dit erf!” In een kleine stad werden van Joodse kinderen steeds de schriften afgepakt en verscheurd. Ook nam men hun broodtrommeltje af, haalde er de boterhammen uit en vertrapte die in de modder. Dit doen christelijke kinderen, terwijl hun christelijke ouders, onderwijzer en dominee dit laten geschieden.”
Uiterlijke nood
En wat de uiterlijke nood betreft, worden in het memorandum de volgende punten genoemd: het beroepsverbod voor Joden, boycot van Joodse zaken, belemmering van vrijheid van bewegen en uitsluiting van Joodse kinderen van publieke scholen.
Het memorandum eindigt met een oproep aan de Bekennende Kirche: „Sinds wanneer heeft de misdadiger het recht om zijn misdaad als de wil van God te proclameren? En is het niet Godslasterlijk om te beweren dat het de wil van God is om onrecht te doen? Laten wij deze zonde niet vergoelijken door het misbruiken van het argument van de heiligheid van God.”
Schmitz’ ideeën om alle Joden in de voorbede van de Bekennende Kirche een plaats te geven of hun kerkgebouwen aan de Joden ter beschikking te stellen voor hun religieuze bijeenkomsten, werden niet gehonoreerd.
Ontslag
Spoedig nadat haar niet-arische vriendin dr. Martha Kassel vanaf 1 april 1933 haar artsenpraktijk en daarmee haar bestaanszekerheid had verloren, mocht ze bij Schmitz wonen.
Door een blokhoofd van de NSDAP werd ze vier jaar later verraden met als beschuldiging ”samenwonen met een Jodin”. Ook werd ze door de partij verhoord. Maar haar schooldirecteur gelukte het om het directe ontslag van de school ongedaan te maken. Echter, het doceren in nationaalsocialistische geest werd voor Schmitz steeds onmogelijker. Ze kwam hierdoor innerlijk in grote gewetensnood.
De Kristallnacht van november 1938 was voor haar de druppel die de emmer van gewetensnood deed overlopen. Op 10 november 1938, de dag na de Kristallnacht, verscheen Schmitz niet meer op school. Ze diende direct haar ontslag in. Waarom? Later schreef ze over die daad: „Ik besloot het onderwijs op te geven en wilde niet langer ambtenaar zijn van een regering die de synagogen liet aansteken.”
In haar aanvraag op Oudejaarsdag 1938 om eerder gepensioneerd te mogen worden, meldde ze niet alleen gezondheidsproblemen. Ook noemde ze: „Het is voor mij in toenemende mate twijfelachtig geworden of ik het onderwijs tijdens de zingevingsvakken godsdienst, geschiedenis en Duits, wel kan geven op de manier die de nationaalsocialistische staat van mij verwacht en eist. Na een herhaaldelijk en grondig zelfonderzoek ben ik uiteindelijk tot de conclusie gekomen dat dit niet het geval is.” Hierna stelde zij zich volledig ter beschikking voor arbeid ten gunste van de Bekennende Kirche.
De enige weg in de kerk voor Schmitz was om onder de kerkelijke leiders gelijkgezinden te vinden die een kerkelijk gezag hadden, dat zij niet bezat. Zij had tot doel om de theologische en kerkelijke wereld wakker te schudden om op te komen voor de vervolgde Joden. In haar nieuwjaarsbrief van 1934 aan Barth lezen we: „Zullen de wetten van vandaag nog lange tijd geldingskracht hebben, dan betekenen die het volledige doodsoordeel voor honderdduizenden, miljoenen mensen. (…) En in deze toestand zwijgt de kerk. Of ze waarneemt wat er gebeurt, weet ik niet. In ieder geval merken we er niets van. (…) We hebben geen tijd te verliezen. Nu gaat het erom eenvoudig, duidelijk en begrijpelijk iets te zeggen over de christelijke liefde. Op dit gebied heeft de kerk, c.q. de Duitse christenheid onbarmhartig gefaald tot op heden.” In 1934 kwamen wel de Barmer Thesen tot stand tegen de dwaalleer van de Duitse Christenen, maar over de dwaalleer van het antisemitisme klonk geen woord, ook niet van Barth.
Hanau
In augustus 1943 verhuisde Elisabeth Schmitz vanuit Berlijn naar haar geboorteplaats Hanau. Vanaf 1946 tot haar volledige pensionering in 1958 gaf ze les aan het toenmalige gymnasium voor meisjes. Op 10 september 1977 stierf Elisabeth Schmitz, op de leeftijd van 84 jaar. Bij haar begrafenis waren slechts zeven personen aanwezig. Haar familie was klein en haar indrukwekkende arbeid was vergeten.