Studiedag GB en HGJB over transgenderisme: „Jongere met gendervragen verdient aandacht in kerk”
Een grote groep jongeren wil „zich niet meer laten vangen in de traditionele hokjes van man- of vrouw-zijn.” Die ontwikkeling dringt „onontkoombaar” ook de kerken binnen, zegt Herman van Wijngaarden. „Het is populair om transgender te zijn.”
Van Wijngaarden, werkzaam bij de Hervormd-Gereformeerde Jeugdbond (HGJB), sprak woensdag in Woudenberg op een studiedag over transgenderisme. De bijeenkomst, georganiseerd door de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk en de HGJB, trok zo’n 85 deelnemers.
Een toenemend aantal jongeren noemt zich transgender, zei de stafmedewerker. Daarbij speelt vaak mee dat ze niet in een traditioneel hokje geplaatst willen worden. Hij sprak onlangs een moeder wier dochter het enige meisje in de klas was dat zich niet rekende tot de lhbti-gemeenschap.
Deze ontwikkeling vraagt om bezinning binnen de kerkelijke gemeente en het jeugdwerk, aldus de HGJB-werker. „Laten we vooral niet in paniek raken”, adviseerde hij de aanwezige jeugdwerkers en ambtsdragers. Hij noemde het van belang te vragen wat een jongere precies bedoelt als deze zegt dat hij of zij zich transgender voelt.
Verwarring
Van Wijngaarden onderscheidde drie categorieën. Bij genderdysforie of genderincongruentie gaat het erom „dat iemand zich zeer ongelukkig voelt bij het geslacht waarmee hij of zij is geboren.” Deze groep is „heel klein. Getallen variëren, maar meestal cirkelen die rond de 0,05 procent” van de jongeren. Als het voorkomt, is het iets „om zeer serieus te nemen” omdat jongeren er „erg onder lijden.” Zij verdienen „onze compassie en zorg, iets waaraan het in onze kerk té vaak heeft ontbroken”. Overigens blijkt dat genderdysforie bij kinderen in 85 procent van de gevallen weer overgaat, aldus de HGJB-werker.
Bij een grotere groep is er geen sprake van genderdysforie, maar van „genderverwarring.” Het gaat onder anderen om jongeren „die serieus twijfelen aan hun genderidentiteit, of die in enige mate een mismatch ervaren tussen hun biologische geslacht en hoe ze zich voelen.” Ze hebben „echt het gevoel dat ze niet passen in de genderrollen die er in onze maatschappij gelden, dat ze er niet bij horen”.
Als derde noemde Van Wijngaarden „gendereuforie of de genderhype.” Het betreft „een nog véél grotere groep waarvan je de grootte vooral moet verklaren uit het feit dat het tegenwoordig populair is om transgender te zijn.” In de pastorale zorg voor deze jongeren past onder meer „duidelijk onderwijs over de wetenschappelijke feiten én over wat de Bijbel zegt over man- en vrouw-zijn”.
De HGJB-werker stelde „dat we er ons geen zorgen over moeten maken dat jongeren met genderdysforie tegenwoordig meer een gezicht krijgen. Dat is alleen maar goed, ze verdienen onze aandacht. We hebben daar in het verleden te weinig oog voor gehad. Waar we ons wél zorgen over moeten maken, is dat steeds meer jongeren echt verward zijn over hun genderidentiteit of het zelfs populair vinden om zich transgender te noemen.”
De drie groepen zijn niet duidelijk afgebakend, aldus Van Wijngaarden. „Je kunt zeggen dat de transgenderhype vanzelf weer overgaat, maar ondertussen schuiven jongeren uit deze derde groep wel door naar de groep van de transgenderverwarring. En in de groep die te maken heeft met transgenderverwarring wordt ten onrechte vaak gedacht dat ze thuis horen in de eerste groep, de groep die in aanmerking komt voor transitie.”
In het jeugdpastoraat is „fijngevoeligheid” nodig. „Als een jongere zich transgender noemt, moeten we op z’n minst zien te onderscheiden of er sprake is van genderdysforie, genderverwarring of gendereuforie.” Die fijngevoeligheid ontbreekt nog wel eens bij mensen die „een warme voorstander van het moderne genderdenken zijn.” Daarbij signaleerde Van Wijngaarden onder meer „dat tegenwoordig véél te makkelijk de weg van de transitie wordt gewezen”.
Gezag
De HGJB-werker noemde het „een misverstand” om vragen rond trangenderisme op één lijn te zetten met die rond homoseksualiteit. Hij gaf aan dat de Bijbel over gender „veel minder” zegt. „Op grond van de Bijbel moeten we vasthouden aan het gegeven dat God de mens mannelijk of vrouwelijk geschapen heeft, dat is dus maar niet iets wat mensen verzonnen hebben. Maar wat dat betekent voor genderrollen of zelfs voor de optie van transitie, daarover kunnen we van mening verschillen zonder dat daarmee direct het gezag van de Bijbel in het geding is.”
Het gesprek over gender in de gemeente moet zich kenmerken door „genade en waarheid”, bepleitte Van Wijngaarden. „We moeten onze jongeren de waarheid blijven voorhouden van Genesis 1 vers 27. Als het gaat om de schepping van de mens is er het binaire van man en vrouw.”
Bij de Bijbelse waarheid hoort, aldus Van Wijngaarden, ook genade, in het gesprek met jongeren die genderdysforie hebben of in de war zijn over hun genderidentiteit. Daarbij kan Psalm 139 een plek krijgen. „Hoe je ook in elkaar zit, je mag geloven dat je door God ontzagwekkend wonderlijk gemaakt bent in de schoot van je moeder. Hoe verwarrend het op dit moment misschien ook is.”
In een korte vragenronde merkte dr. M. Klaassen, verbonden aan het Bijbels Beraad M/V, op dat Van Wijngaarden ruimte laat voor de weg van transitie. Hij miste hierbij een Bijbelse onderbouwing, onder meer in het licht van het achtste en tiende gebod . Van Wijngaarden zei „geen stevige uitspraken” te willen doen, „maar voor mij is het niet duidelijk dat de Bijbel de weg naar transitie afsluit”.
Ideologie
Drs. Elise van Hoek-Burgerhart, manager onderzoek en beleid bij de Nederlandse Patiëntenvereniging, ging in haar lezing in op de genderideologie. Aan de hand van het in 2020 verschenen boek ”The Rise and Triumph of the Modern Self” (”De opkomst en triomf van het moderne zelf”) van de Amerikaanse kerkhistoricus en hoogleraar Carl R. Trueman schetste ze de ontwikkeling van onze cultuur vanaf de Verlichting tot nu toe. Van Hoek wees erop dat Trueman overeenkomsten ziet tussen „de huidige positie van de kerk en de kerk van de tweede eeuw, die zich ook in de marge bevond. De maatschappij beschouwt de overtuigingen van de kerk in toenemende mate als onzinnig en haar ethische normen als immoreel, juist als het gaat om gender en geslacht. De eisen van goed burgerschap botsen meer en meer op een christelijk getuigenis.”
Christenen kunnen in deze tijd „te rade gaan bij de Vroege Kerk”, zei ze. „Trueman roept daarbij de kerk op hechte gemeenschappen te vormen. Dit werkt aanstekelijk en aantrekkelijk.” Ook haalde ze aan dat Trueman ervoor pleit „dat protestantse en evangelicale christenen zowel de in de schepping gegeven ordeningen als een hoge kijk op het fysieke lichaam herontdekken. Met de nadruk op het gesproken woord en het beleefde geloof hebben we het belang van ons lichaam veronachtzaamd en zelfs ruimte gegeven aan een dualistisch denken tussen lichaam en geest dat transgenderisme kenmerkt.”
Pastoraal contact
In een van de vier workshops ging Wietske Kruyswijk van de organisatie ”Weerbaar in seksualiteit” in op pastoraal contact met jongeren die zich transgender noemen. Ze adviseerde vanuit een open houding het contact aan te gaan, aan te sluiten bij de jongeren en er de tijd voor te nemen. „Stel vragen: Vertel eens, hoe is het voor jou?”
Hoe een kind ook bij je komt, neem het serieus, zei Kruyswijk. Ze noemde het van belang om niet meteen „met pasklare antwoorden” te komen. „Ga met elkaar op zoek naar wat Gods Woord zegt, maar geef wel richting aan het proces.”
Ze zei dat een jeugdwerker vanuit oprechte interesse kan vragen: Wie is de Heere God voor jou? „Het heeft niet zo veel zin om met Zijn regels aan te komen, als iemand helemaal niet verbonden is met Hem. Als je Hem niet kent, hoe kun je Hem dan leren kennen, hoe zou je Hem kunnen betrekken bij je leven?”
Een jeugdwerker kan vanuit de Bijbel perspectieven openen die jongeren niet meekrijgen via onder meer sociale media, gaf ze aan. „En onthoud: Hij is de Herder, wij zijn ook schapen. Jongeren moeten niet ons volgen, maar Iemand volgen, en dat is Christus Zelf.”