„Martelaarschap was zelfgekozen weg van vroege christen”
Wie aan martelaren denkt, ziet al snel rokende brandstapels en amfitheaters met hongerige leeuwen voor zich. Volgens promovenda Adeline Koppius (74) klopt er niets van dat beeld. „Er is geen enkel bewijs dat keizers christenen voor de leeuwen hebben geworpen”, aldus de promovenda.
Koppius duidt haar proefschrift aan als een „steen in de wetenschappelijke vijver.” Wie de dissertatie leest, begrijpt dat. Van het traditionele beeld dat we van het martelaarschap hebben –die van keizers die christenen op de meest gruwelijke wijzen martelden en om het leven brachten– laat de promovenda weinig over.
Vorige week promoveerde Koppius aan de Universiteit van Amsterdam bij prof. dr. J. W. van Henten en prof. dr. O. J. Hekster. Ruim tien jaar werkte ze aan haar proefschrift ”Martyrium en Persecutio: Een studie naar de primaire bronnen over martelaarschap en vervolging tijdens de keizers Decius en Valerianus”.
Wat betoogt u in uw proefschrift?
„Er is geen enkel bewijs dat keizers christenen voor de leeuwen hebben geworpen. Christenen onderwierpen zichzelf aan martelingen. Zo verbleven ze in gevangenissen en mijnen, waarin ze zichzelf door andere christenen lijden toebrachten. Het was hun verlangen om Christus na te volgen, ook in Zijn lijden. Ze louterden zichzelf door de martelingen. Niet het lichaam telde, maar de ziel. Het hoorde bij hun inwijdingsrituelen. Daarbij was het hun doel om tot verlichting te komen.”
Wat bedoelt u daarmee?
„Je kwam tot verlichting door jezelf helemaal te onthechten van het aardse, van de zonden. Door zichzelf te martelen, kwam de ziel van de martelaar los van het lichaam en steeg die boven het aardse uit. Zo balanceerde de gemartelde tussen hemel en aarde, met de wens om in verbinding te komen met de goddelijke wereld.
Overigens was er maar een kleine groep martelaren. Het waren vooral de bisschoppen en andere geestelijken die zichzelf aan het martelaarschap onderwierpen.”
Uw interpretatie klinkt nogal gnostisch. Daar richtte de Vroege Kerk zich toch juist –in haar belijdenisgeschriften– tegen?
„Dat klopt, het heeft veel met gnostiek te maken. Ik heb geprobeerd te ontrafelen hoe dat zit, maar dat is lastig. Ik denk dat de weerstand tegen gnostici pas later in de geschiedenis is ontstaan.”
Hoe bent u tot deze conclusie gekomen?
„Ik ben de kerkvaders gaan lezen en bij alles wat ik niet begreep heb ik een streep gezet. Ik denk dat veel lezers van deze geschriften over deze onduidelijkheden heen hebben gelezen; die wegstreepten. Ik ben dat juist gaan onderzoeken en daardoor ging ik steeds meer vraagtekens bij de reguliere interpretatie zetten. In mijn proefschrift som ik 25 problemen op die de traditionele lezing met zich meebrengt. Die problemen verdwijnen bij mijn interpretatie.”
Kunt u een paar problemen noemen?
„Er is amper bewijs gevonden voor een systematische vervolging van christenen. Noch uit Romeinse teksten, noch uit inscripties blijkt enig spoor van een door de Romeinse overheid georganiseerde vervolging. Christenen schreven daar wel zelf over, maar zij gebruikten een ingewijdenidioom: een geheimschrift, zou je kunnen zeggen. Woorden als ”keizer” en ”stadion” moeten dan ook niet letterlijk opgevat worden. De duivel wordt door deze christenen vaak weergegeven als de keizer en de martelwerktuigen die gebruikt werden, gaf men namen van wilde beesten. Dit moet niet letterlijk gelezen worden.
Een tweede probleem bij de traditionele visie is dat christenen heel positief spraken over de keizers. Tertullianus noemt Marcus Aurelius bijvoorbeeld de beschermer van de christenen. De keizers waren dus helemaal niet zo slecht.”
En Nero dan?
„Nero was niet zo slecht als iedereen denkt. Het volk droeg hem op handen. Hij deed heel veel voor hen. Hij zal best slechte dingen gedaan hebben, misschien heeft hij inderdaad zijn moeder vermoord, maar hij is echt niet zo slecht geweest als al die verhalen doen vermoeden.
De meeste keizers waren uitmuntend. Ze lieten het belang van het volk boven hun eigen belang gaan. In de Romeinse geschiedschrijving zie je dat ze zeer hoog stonden. Ook de christenen lieten zich vaak heel lovend over hen uit.”
Zit het niet vast op interpretatie?
„Natuurlijk, dat is altijd zo. Ik lees het op deze manier. Ik zeg echt niet: Zo zit het. Maar ik denk wel dat het zo is. Mijn visie is historisch, zoals de vroege christenen het uitlegden in hun geschriften. Maar de reguliere visie interpreteert vanuit de huidige leefwereld. De leefwereld van de eerste christenen was echter totaal anders. Je kunt de geschriften letterlijk, als historie lezen, maar dat is gewoon te simpel. Je kunt ze psychologisch lezen en je kunt ze als een ingewijde lezen. Deze geschriften waren bedoeld voor de laatste categorie. Het was een binnen-christelijk debat.”
Kunt u zich voorstellen dat deze visie heel schokkend zal zijn voor veel lezers?
„Dat zal best. Het ligt heel gevoelig. Ik verwacht echt niet dat mensen dit ogenblikkelijk zullen beamen. Het is anders dan wat iedereen gelooft. Mijn boodschap is niet wenselijk, maar de 25 problemen die ik signaleer bij de reguliere interpretatie worden door mijn lezing opgelost. Ik geloof dat ik sterk in mijn schoenen sta.”