Troost
Het zijn vertroostende woorden, ja het is een van de troostrijkste verzen uit het Oude Testament. We moeten echter vooraf wel weten dat God dit alleen spreekt tegen Zijn kinderen. Zij zijn alleen zijn schapen. Natuurlijke mensen, schijnchristenen, u hebt er part noch deel aan en u mag het u ook niet toe-eigenen.In de voorgaande woorden van dit hoofdstuk heeft de profeet getoond dat er valse herders en leraars waren, die Gods volk niet in waarheid hadden geweid, die hun eigen voordeel zochten. Zij aten het vette en kleedden zich met de wol, maar de schapen weidden zij niet. Gods volk werd daardoor verstrooid en doolde op de bergen. Het liep als schapen in het wild, die geen herder hadden. Dan komt de Heere en zegt: Ik zal zulke herders oordelen en zal het van hun hand eisen. Ik zal Mijn schapen weiden en het verlorene zoeken.
Door wie zou de Heere dit nu doen? Hij zou het doen door die enige Herder die Hij hun verwekken zou. Daarom roept Hij hen toe: „O, Mijn schapen, enz.” Zoals we reeds gezegd hebben, God spreekt hier Zijn kinderen aan en waarom noemt Hij ze schapen? Omdat er zo’n zoete overeenkomst is tussen een schaapje en een kind van God. In het Oude Testament was een schaap een rein dier dat geofferd mocht worden. Zo is ook een kind van God rein, gereinigd in het bloed van Jezus.
Kasparus Alardin, predikant te Arnhem (Practicale leerreeden, 1728)