Protesteren tegen gelijkheidsdenken mag, maar met wijs beleid
Onvrede met overheidsbeleid lijkt toe te nemen, ook in de reformatorische gezindte. Maar is er een recht op burgerlijke ongehoorzaamheid? Een bijdrage aan bezinning hierover vanuit een bestuurlijk perspectief.
Individualisme is de grondslag van burgerlijke ongehoorzaamheid. Heel lang geleden heette een burger nog ”onderdaan”. Dat veranderde door de geestelijk-culturele ontwikkelingen eind 16e eeuw. De renaissance, het humanisme en ook de Reformatie (!) deden het besef groeien dat ieder mens een eigen verantwoordelijkheid heeft.
Tegelijk kristalliseerde het politieke domein zich uit. Dat ging steeds meer gepaard met de eis dat burgers kunnen deelnemen aan democratische besluitvormingsprocessen. Ideeën als absolutisme, aristocratie en de macht van de kerk raakten in verval. De ”onderdaan” werd ”burger” en mondiger. Het wereldlijke en kerkelijke gezag werd voor hem steeds minder vanzelfsprekend.
Democratie
Burgerlijke ongehoorzaamheid komt alleen voor in een democratie. Daarin is de ”wil van het volk” de bron van legitieme machtsuitoefening. Die wil van het volk komt (in principe) tot uiting bij verkiezingen. Dat machtuitoefening legitiem is, is enorm belangrijk. Eens genomen besluiten gelden namelijk ook voor minderheden die het oneens zijn met deze besluiten.
Een democratie bewaakt onze vrijheid en geeft ons veiligheid, welvaart en collectieve basisbehoeften. Daar zijn wel regels voor nodig, onze rechtsorde. Regels verbieden vaak iets. Toch is onze rechtsorde vooral bedoeld om burgers te beschermen tegen machtswillekeur. Anders geldt het recht van de sterkste.
Een democratie heeft als spanningsveld dat meerderheidsbesluiten ook gelden voor minderheidsgroepen. Hiervoor is een democratie juist bedoeld. Spanningen worden gekanaliseerd en geweldloos opgelost. Dat is immers het doel van een democratie.
Als het over burgerlijke ongehoorzaamheid gaat, is het belangrijk om stil te staan bij de manier waarop een democratie met minderheden omgaat. Het is cruciaal dat dit goed verloopt en het zegt alles over de vitaliteit van een democratie. Hier zijn waarborgen en investeringen nodig. Periodieke verkiezingen zijn daarom belangrijk. Als minderheden groter worden, moet dat zich vertalen in meer invloed. Maar ook moet voortdurend serieus en creatief gekeken worden hoe tegemoetgekomen kan worden aan belangen van minderheden. Meerderheden moeten daarbij consequent zijn; niets is fnuikender voor vertrouwen dan meten met twee maten.
Kloof
Burgerlijke ongehoorzaamheid doet zich vaak voor waar maatschappelijke opvattingen wijzigen en minderheden zich niet (langer) gehoord voelen. Daarom zal het risico op burgerlijke ongehoorzaamheid vermoedelijk toenemen. De verschillen tussen bevolkingsgroepen worden namelijk groter. Remkes sprak onlangs terecht over de kloof tussen stad en platteland. Denk ook aan toenemende opleidings- en inkomensverschillen.
Maar er speelt meer. We hebben ook te maken met een te systematisch opererende overheid (toeslagenaffaire), een toenemende afhankelijkheid van internationale regelgeving (stikstof- en visserijdossier) en gemor over verdwijnende zekerheden en tradities. En verder lijkt het wel alsof we de grenzen van onze welvaartsmaatschappij naderen en er geknabbeld wordt aan ons consumeergedrag. Christenen signaleren bovendien dat de staatsvrije ruimte om de Bijbel serieus te nemen steeds beperkter wordt.
Het is dus niet vreemd dat burgers zich steeds vaker afvragen of de overheid nog wel hún overheid is en nog wel weet wat de gewone man bezighoudt (menselijke maat). Zeker nu de bestaanszekerheid van burgers onder druk gezet wordt.
Balanceren
Onze democratie moet de spanningen als gevolg hiervan het hoofd bieden. Dat is met name mensenwerk en vraagt balanceerkunst bij politici, vooral bij bestuurders die regelgeving moeten toepassen. Blind regels opleggen kan burgers vervreemden van een democratie! Bestuurders balanceren daarbij tussen legaliteit en legitimiteit. Legaliteit vraagt dat zij bestaande wet- en regelgeving toepassen. Dat doen ze vaak en dat biedt duidelijkheid en vooral rechtszekerheid. Regels kunnen echter onevenredig nadelig uitpakken (toeslagenaffaire) of steeds minder aansluiten bij wijzigende maatschappelijke opvattingen (klimaat, gender).
Daarom moeten bestuurders zich voortdurend afvragen of het (nog) wijs is om bepaalde regels toe te passen. Ontstaan er geen onevenredigheden? Dit zijn legitimiteits- afwegingen waarbij niet primair de regels, maar ethische normen (vrijheid, recht, vrede…) het afwegingskader vormen. Bestuurders moeten ruimte zoeken om op verantwoorde en integere wijze eigen afwegingen te maken en een verbindende rol te spelen in een samenleving. Zodat alle bevolkingsgroepen betrokken blijven bij de samenleving. En natuurlijk zijn die afwegingen tijdgebonden en spelen persoonlijke verschillen een rol.
Hoe goed een bestuurder dit ook doet, de coronaperiode en recenter het stikstofdossier wezen uit dat dit niet altijd alle spanningen wegneemt. Soms leiden die spanningen tot burgerlijke ongehoorzaamheid. Als ze niet gepaard gaat met geweld en een zeer incidenteel karakter heeft, kan burgerlijke ongehoorzaamheid in een democratie dienstig zijn om spanningen een plek te geven en erger te voorkomen. Legitimeert dit burgerlijke ongehoorzaam? Nee, zeker niet voor christenen. Zij moeten vooral een Bijbelse afweging maken. Het bovenstaande laat hooguit zien dat burgerlijke ongehoorzaamheid een functie kan vervullen in een democratie.
Zelfverloochening
Burgerlijke ongehoorzaamheid lijkt ook in de reformatorische gezindte steeds meer ingang te vinden. Denk aan het niet naleven van de anderhalvemeterregel in bepaalde kerken tijdens de coronaperiode. Niet geheel onbegrijpelijk trouwens. In de vele persconferenties over coronamaatregelen leken kerken niet in beeld en werd maatwerk voor kerken gemist. Dat heeft pijn gedaan. Daarnaast was er discussie over de vraag of die regels wettelijk wel of niet ook voor kerken golden. Dit alles kostte veel kerkenraden de nodige hoofdbrekens.
Enkele kerken besloten de regels niet na te leven. De reacties daarop van seculier Nederland lieten zien dat er in onze samenleving een verschuiving gaande is waarbij het denken in rechtszekerheden terrein verliest aan het gelijkheidsdenken. Rechten, zelfs grondrechten, lijken steeds minder bescherming te bieden, omdat gelijkheid steeds belangrijker wordt. Een kop boven een opinieartikel in Trouw destijds illustreert dit: ”Het virus stopt niet bij de kerkdeur. Behandel de kerk dus net zoals het café of het theater.” Hier staat eigenlijk: waarom mag een bezoeker van een kerkdienst meer dan een bezoeker van een theater of een café? Dat er vrijheid van godsdienst bestaat, lijkt niet meer te tellen.
Dit bedreigt de reformatorische gezindte in de vrijheden die zij op dit moment nog heeft, zoals godsdienstvrijheid en vrijheid van onderwijs. En hoe vaker die gezindte de grenzen van regelgeving opzoekt of overschrijdt, hoe groter die bedreiging wordt. Dit laat onverlet dat de reformatorische gezindte moet durven staan voor haar principes. De wijze waarop zij dit doet, vraagt echter wijsheid en voorzichtigheid. En soms zelfverloochening. Wellicht in de toekomst steeds meer. Nu is het christendom van dit laatste nooit slechter geworden.
De auteur is burgemeester van Urk. Dit artikel, deel 2 van een tweeluik, is een samenvatting van zijn lezing voor het (interkerkelijk) Urker predikantenberaad.