Rapport: planning inburgeringswet was recept voor teleurstelling
Met de planning voor de inwerkingtreding van de inburgeringswet is „voorgesorteerd op teleurstelling”, concludeert onderzoeksbureau Radar na een reconstructie van de lange en rommelige aanloop naar die nieuwe wet. Tot drie keer toe werd de invoering ervan uitgesteld, maar daarbij is meer gekeken naar „politieke tijd” dan naar het tijdpad dat nodig was voor de uitvoering. „Er had meer vertrouwen mogen zijn”, aldus Radar in het reflectieonderzoek.
Het vorige kabinet beloofde op aandringen van de Kamer terug te blikken op het proces van de nieuwe inburgeringswet. Deze wet, die gemeenten verantwoordelijk maakt voor de inburgering en ervoor moet zorgen dat nieuwkomers sneller mee kunnen doen in de maatschappij, is op 1 januari van dit jaar in werking getreden. Eigenlijk zou de wet al op 1 juli 2020 van kracht zijn, maar de inwerkingtreding werd drie keer uitgesteld.
Daarbij koos voormalig minister Wouter Koolmees van Sociale Zaken de eerste twee keer voor een te krap tijdspad. „Een of meer uitstelmomenten hadden mogelijk voorkomen kunnen worden door een realistische planning”, aldus de onderzoekers. De eerste twee keren werd de wet namelijk maar een half jaartje uitgesteld, waarmee „hoge druk op het proces” werd gehouden. Pas als Koolmees in november 2020 aankondigt dat er een ‘streefdatum’ komt (1 januari 2022), komt er wat meer lucht in de voorbereidingen.
Radar tekent op hoe een reeks missers ervoor zorgde dat het proces steeds vast kwam te lopen. Zo bleek onduidelijkheid over de kosten te zorgen voor veel ruimte in de voorbereiding maar dit begint „op den duur te wringen: zijn we geen luchtkastelen aan het bouwen?” Later lopen de onderhandelingen tussen Koolmees en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten over het budget voor de gemeenten ook vast: VNG loopt in mei 2019 weg van dat overleg. Pas in april 2020 komen ze tot een akkoord.
Ook het grote aantal betrokken partijen en de verschillende zaken die geregeld moesten worden (de wet, lagere regelgeving en de uitvoering door de verantwoordelijke organisaties) zorgde voor problemen. Zo blijken de betrokken partijen te weinig op de hoogte te zijn geweest van wat er bij ieder afzonderlijk speelde. Dat de uitvoeringstoets van DUO (de Dienst Uitvoering Onderwijs) in 2020 „voor alle partijen onverwachts niet haalbaar blijkt, is hier het meest illustratieve voorbeeld van”.
De huidige minister van Sociale Zaken Karien van Gennip, die het onderzoek naar de Tweede Kamer heeft gestuurd, spreekt van „zeer waardevolle aanbevelingen voor toekomstige wetgevingstrajecten”. De bewindsvrouw zegt de lessen mee te nemen naar de grote verbouwingen die dit kabinet ambieert en waar ze zelf betrokken bij is, zoals de hervorming van de arbeidsmarkt en het toeslagenstelsel.