„Boegbeeld koorsector” Daphne Wassink liefst achter de schermen actief
In coronatijd maakte ze soms weken van zestig uur. Daphne Wassink (42), voorzitter van Koornetwerk Nederland –dat zaterdag zijn eerste lustrum viert– werd het gezicht van de koorsector. Een beetje tegen wil en dank, want liever staat ze niet te veel op het podium.
Bijna heeft ze vakantie, vertelt Wassink in het restaurant in de openbare bibliotheek in Utrecht, een woensdagmiddag in juli. Ze is er vanwege Leading Voices, een festival voor dirigenten en koormusici. Eindelijk drie weken „helemaal niets.” Dat ze twee jaar lang onafgebroken doorakkert, is haar niet aan te zien. Het tekent de onvermoeibare Haagse, die in de coronacrisis als voorzitter van Koornetwerk Nederland veelvuldig in de media te zien was.
Haar inspanningen –op vrijwillige basis– bleven niet onopgemerkt. In juni kreeg Wassink een Zilveren Anjer, een onderscheiding van het Prins Bernhard Cultuurfonds voor vrijwilligers in de cultuursector. „Die had ik totaal niet zien aankomen”, vertelt Wassink. „Sowieso had ik het idee: je moet haast met pensioen zijn als je zo’n ding krijgt. Ik vind het wel heel bijzonder. Ik denk dat de onderscheiding samenhangt met wat er in coronatijd gebeurd is en wat koren over zich uitgestort hebben gekregen.” Volgens Wassink is de prijs „een mooie erkenning” voor de inzet van alle duizenden vrijwilligers binnen de koorsector tijdens corona.
Sinds de start van Koornetwerk Nederland, in 2017, is Wassink betrokken als voorzitter. Koornetwerk is de opvolger van de Vereniging Nederlandse Korenorganisaties. In het verleden was er één ondersteuningsinstelling voor amateurkoren, maar die is verdwenen. Daarna ontstonden er gaten in de Nederlandse amateurkoorsector; zo verdween bijvoorbeeld de meerjarige dirigentenopleiding. Er was behoefte aan een organisatie die beleid kon maken en de belangen van koren kon behartigen bij de overheid. Bij de oprichting had Koornetwerk elf korenbonden als lid; inmiddels zijn dat zestien korenbonden en zestien netwerkleden (professionele gezelschappen). De achterban van Koornetwerk is breed: van christelijke oratoriumverenigingen tot aan shantykoren.
Door corona kreeg Koornetwerk opeens grote naamsbekendheid. Een geluk bij een ongeluk?
„Ja. Corona had geen jaar eerder moeten komen, dan waren we er nog niet klaar voor geweest. We hadden voor 2020 al contacten gelegd met verschillende partijen en onder meer een werkbezoek bij minister Van Engelshoven gehad. In de eerste week van corona, maart 2020, werden we meteen uitgenodigd aan tafel bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW); het feit dat we al contacten hadden gelegd, heeft daarbij geholpen. Was corona een jaar eerder gekomen, dan waren we misschien gewoon overgeslagen.”
Sommige mensen verweten Koornetwerk dat het te weinig lobbyde, anderen vonden jullie te ruim in de richtlijnen. Wat deed die kritiek met u?
„Ik vond dat heel ingewikkeld. Ik had op den duur boze mensen aan de telefoon en bedreigingen in mijn mailbox, vanuit de koorsector. Als wij communiceerden dat we weer wilden zingen, zei de ene helft: Wil je ons dood hebben? Trapten we op de rem, dan zei de andere helft: Wil je de sector om zeep helpen? Dat waren twee uitersten. Het ging om fundamentele waarden: bestaansrecht, gezondheid, veiligheid. De vraagstukken gingen veel verder dan waar een mens normaal gesproken mee te maken heeft.
Ik stond die periode zwaar onder spanning. Ik werkte hard –soms zestig uur per week–, sliep weinig, was constant bezig mensen te woord te staan en ingangen te vinden bij de overheid. Het gebeurde weleens dat ik na een zware dag ’s avonds om twaalf uur huilend in mijn kamer stond. Je voelt opeens een enorme verantwoordelijkheid. Ik heb ook de verhalen meegekregen over koren waar het fout ging en waar zangers overleden of waar dirigenten ineens geen inkomen meer hadden. Als Koornetwerk hebben we steeds gezocht naar veilige manieren om ruimte te creëren, zodat mensen die wilden zingen dat konden, en mensen die dat niet wilden zich niet buitengesloten of verplicht voelden.”
In november 2020 vaardige de overheid opeens een zangverbod uit. Heeft Koornetwerk voldoende het belang van zingen duidelijk weten te maken?
„Het ministerie van OCW was overtuigd van het belang van zingen. Maar als het RIVM en het OMT zeggen dat zang gevaarlijk is, moet het daar wel naar luisteren. De manier waarop dat verbod er kwam, daar ben ik nog steeds boos over. Het werd meegedeeld onder aan de internetpagina over versoepelingen. Was dan ook mans genoeg geweest om het te zeggen op de persconferentie. Überhaupt raakte het me dat zingen verboden werd. Dat had ik tien jaar geleden nooit kunnen denken.
Na het verbod (dat geen juridische basis bleek te hebben en omgezet werd in een dringend negatief advies, MR) kwam algauw een totale lockdown. Toen hebben we ervoor gekozen ons te richten op het laten verdwijnen van de negatieve uitzonderingspositie van koren door dat advies en op hoe we weer konden starten. Dat is gelukt: het advies om niet te zingen is van de overheidspagina verdwenen. En kinderen tot en met twaalf jaar werden uitgezonderd van het negatieve advies; kinderkoren mochten dus toen weer zingen. Dat zijn –hoewel niet voldoende– wel kleine succesjes.”
Heeft de koorsector schade opgelopen door corona?
„Zeker. Er zijn veel zangers en koren gestopt. Uit onze achterban is in de afgelopen twee jaar 18 procent van de zangers afgehaakt. Dat zijn bijna 25.000 zangers; je zou er omgerekend 600 koren mee kunnen vullen. We hebben jaarlijks een terugloop van 2 tot 3 procent; dus 6 procent is reguliere terugloop. Alle koren die niet fit genoeg waren, zijn omgevallen. Wat ook meespeelt: koren konden geen leden werven, omdat ze geen activiteiten hadden. Dus leden vertrokken, maar er kwamen geen mensen bij.”
Is het imago van zingen onherstelbaar beschadigd?
„Misschien is het mijn rasoptimisme, maar dat denk ik niet. Corona heeft de koorsector ook op de kaart gezet en het belang van verenigingen voor de samenleving aangetoond. Zingen is iets intrinsieks. Het zit in de mens en moet eruit. Het is niet voor niets dat zo veel mensen zingen. Je krijgt het er niet uit. Ik denk dat we er meer van genieten en ons er bewuster van zijn geworden nu het weer kan. Dat is net zo krachtig als de klap die we gehad hebben.”
In coronatijd dook uw naam overal op. Als je het over koorzang hebt, dan moet je Daphne Wassink hebben.
„Dat vind ik een mooie eer. Maar ik ben niet het boegbeeldtype dat zichzelf graag op een podium zet. In coronatijd werd dat wel gevraagd, dus dan doe je het. Naarmate ik het vaker deed, werd ik er handiger in. De eerste keer dat je een camera voor je neus krijgt, is spannend. Juist omdat we met twee uitersten te maken hadden, maakt het uit wat je zegt. Je zegt zo iets wat uit zijn verband gerukt wordt. Waar ik uiteindelijk wel trots op was, is mijn bijdrage rond het zangverbod. Toen heb ik op het achtuurjournaal denk ik goed kunnen verwoorden wat er in de sector leefde. Die avond durfde ik niet te kijken; ik ben om acht uur onder de douche gaan staan. Op een gegeven moment kreeg ik berichtjes binnen: Goed gedaan. Toen durfde ik wel te kijken.”
Hing er zo veel van dat soort optredens af?
„Ja. Een zangverbod is niet niks. Je hoopt dat zo’n interview ook beleidsmakers iets meegeeft, dat die ermee aan de slag gaan. Het heeft effect op de sector en op de overheid. Ik denk dat dat met dit interview redelijk gelukt is.”
Wat hebt u zelf met zingen?
„Ik wilde als kind altijd al bij een koor en ben begonnen in het kinderkoor van de kerk. Toen dat werd opgeheven, wilde ik bij het jongerenkoor. Ik was daar net te jong voor, maar het mocht toch. Thuis luisterde ik cd’s van het werk van de Engelse componist Benjamin Britten; dat vond ik fantastisch. Zingen heeft me gemaakt tot wie ik ben. Je wordt onderdeel van een groep, zet samen iets moois neer, leert op een podium te staan voor publiek.”
Wat zingt u zelf het liefst?
„Ik houd veel van oude muziek. Er is niets mooiers dan de ”Matthäus Passion” van Bach. Ik ben christelijk opgevoed, maar halverwege mijn leven van mijn geloof gevallen. Toch raakt de religieuze betekenis van zo’n stuk mij. Iedere keer haal ik iets nieuws uit de ”Matthäus”. Soms een detail in de begeleiding, soms de boodschap zelf, soms haakt het aan bij iets wat ik heb meegemaakt in het afgelopen jaar.”
Hoe was dat bij de uitvoering dit jaar?
„Vlak voor corona is mijn vader overleden. Ik had nog geen tijd gehad dat te verwerken. Tijdens een van de uitvoeringen met het Nieuw Vocaal Ensemble kwam zijn overlijden opeens keihard binnen. Eén koraal heb ik niet mee kunnen zingen. Normaal gesproken zat hij in de zaal. Voor corona is hij overleden, en de wereld ziet er totaal anders uit. Mijn hele leven ziet er anders uit: ik ben verhuisd, heb een kat, ben een studie gaan doen, heb een Zilveren Anjer. Dat heeft hij allemaal niet meegemaakt. De ”Matthäus” maakte me even stil en liet me overdenken wat er allemaal is gebeurd.”
Koornetwerk bestaat nu vijf jaar. Wat zijn de plannen voor de toekomst?
„We willen het herstelplan (zie ”Jeugd op één in herstelplan koorsector”) uitrollen. Daar zitten de thema’s in die belangrijk zijn: onder meer aandacht voor jeugd, de positie van dirigenten en het imago van zingen. Daarnaast gaan we proberen om de organisatie Koornetwerk Nederland toekomstbestendiger te maken. Nu werken we met een team van vrijwilligers, maar om een sector van deze omvang goed te kunnen ondersteunen en vertegenwoordigen, willen we dit verder professionaliseren.”
U bent door uw werk voor Koornetwerk veel bezig met het bijeenbrengen van mensen. Zit verbinden in u?
„Dat denk ik wel. Het is hoe mijn brein werkt: sterk associatief. Ik heb een intrinsieke nieuwsgierigheid naar wat mensen doen. Daarbij hoef ik niet op de voorgrond te staan. Laat anderen maar op het podium staan en het applaus in ontvangst nemen. Toen we weer mochten repeteren, ben ik langs geweest bij een koor dat weer begon. Schitterend om te zien wat het met mensen doet dat ze weer mogen zingen. Dat iemand ontroerd is – iets mooiers kun je niet wensen.”