Zonder offer
Psalm 40:7a
„Gij hebt geen lust gehad aan slachtoffer en spijsoffer.”
Israël zou zodanig onder de macht van anderen raken en verstrooid worden dat het geen eigen koning meer had en ook geen vorsten of lagere regeringen. Er wordt ook van hen gezegd dat zij zouden blijven zitten zonder offer. Het offeren was oudtijds onder Israël het voornaamste deel van hun godsdienst, en zag op Christus, Die eenmaal als het ware slachtoffer is opgeofferd voor de zonde van Zijn volk, waarom de apostel ook zegt dat Hij eenmaal geofferd is om de zonden van velen weg te nemen (Hebreeën 9:28). Aan dit offer van Israël had de Heere reeds in de tijd van Jesaja, die ook de tijd van Hosea was, geen welgevallen. Daarom zegt de Heere bij de eerstgenoemde Profeet: Ik ben zat van de brandoffers, en heb geen lust aan het bloed der varren, noch van de lammeren, noch van de bokken (Jesaja 1:11). De Heere had er geen behagen in omdat het niet door het geloof, niet ziende op Christus, geschiedde, en zegt daarom ook elders: „Uw brandoffers zijn Mij niet behaaglijk, en uw slachtoffers zijn Mij niet zoet” (Jeremia 6:20). Maar nu zou er voor Israël een tijd komen, zoals het ook nog in onze dagen is, dat zij geheel en al zouden zitten zonder offer. Dat dus het slacht- en spijsoffer zouden ophouden (Daniël 9:27) en dat de priesters zouden worden uitgeroeid (Maleachi 2:12).
Wulfert Floor, oefenaar in Driebergen
(”Al de eenvoudige oefeningen”, 1913).