Raad van State: wetsvoorstel herinvoering basisbeurs moet beter
Het kabinet heeft niet genoeg onderbouwd waarom het nodig is om de basisbeurs voor studenten opnieuw in te voeren en of dit ook financieel haalbaar is.
Dat zegt de Raad van State. Die vindt het wetsvoorstel om de studiefinanciering te veranderen zo ingrijpend, dat het hoe en waarom veel uitgebreider moet worden toegelicht. Het advies zal volgens een woordvoerder van minister Robbert Dijkgraaf (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) niet leiden tot uitstel van de wetswijziging.
De in 2015 afgeschafte basisbeurs moet volgens de plannen van het kabinet weer worden ingevoerd vanaf het collegejaar 2023/2024. Uitwonende studenten zouden dan 274 euro per maand krijgen bijgeschreven en thuiswonende studenten 110 euro. Daar bovenop krijgen de studenten een aanvullende beurs van maximaal 401 euro die afhankelijk wordt van het inkomen van hun ouders.
Het is onduidelijk of er voldoende geld beschikbaar is en blijft om dit te betalen, stelt de Raad van State. Die vindt dat de financiële kant van het wetsvoorstel daarom beter moet worden uitgedacht, „juist omdat de regering de onzekerheid van jongere generaties wil verminderen”. Daarmee moet volgens de adviseurs rekening worden gehouden met de verwachte flinke stijging in de studentenaantallen en de inflatie, die momenteel uitzonderlijk hoog is.
De Raad van State vindt bovendien dat in het wetsvoorstel veel duidelijker moet worden verteld waarom het kabinet het nodig vindt de basisbeurs weer in te voeren. Volgens het adviesorgaan kan het kabinet daarbij „mogelijk teruggrijpen op de oorspronkelijke doelstellingen van studiefinanciering, zoals het maatschappelijk profijt, de financiële zelfstandigheid van studenten en de voorbereiding op de arbeidsmarkt”.
Studenten die college hebben gevolgd tussen 2015 en september 2023 zullen volgens de plannen worden gecompenseerd omdat ze als enigen geen studiefinanciering hebben ontvangen. Het compensatiebedrag kan oplopen tot 1400 euro, afhankelijk van het aantal studiejaren. Het kabinet is hier niet juridisch toe verplicht en moet dit besluit daarom volgens de Raad van State beter motiveren. „Zo’n onverplichte tegemoetkoming moet beperkt blijven tot bijzondere gevallen om precedentwerking te voorkomen”, zeggen de adviseurs, die de schuldenproblematiek bij studenten noemen als een van de mogelijke onderbouwingen.
Minister Robbert Dijkgraaf (Onderwijs) gaat het advies bestuderen en komt later met een inhoudelijke reactie. De bewindsman is van plan het wetsvoorstel dit najaar naar de Tweede Kamer te sturen en verwacht niet dat de planning moet worden aangepast, zo laat hij via zijn woordvoerder weten.