Onze omgang met het verleden is nooit neutraal
Wat is goede geschiedschrijving? In elk geval meer dan een administratieve optelsom van gebeurtenissen. Ze vraagt om een moreel perspectief op het verleden en een standpuntbepaling voor het heden.
Op 1 april 1572 begon in de Lage Landen een opstand die leidde tot de zelfstandige staat die we later Nederland zijn gaan noemen. RD-redacteuren bezochten acht steden op zoek naar sporen uit 1572. Deze vonden ze in de vorm van veel verhalen. Maar waar komen die verhalen vandaan, weerspiegelen ze de werkelijkheid en wat betekenen ze voor ons?
Zutphen
Als het aan historicus Johan Visser ligt, moet het verhaal dat in 1572 in Zutphen door Spaanse soldaten een bloedbad aangericht werd onder burgers de prullenbak in. Hij studeerde aan de Universiteit Leiden af met een scriptie hierover. Maar is dit beeld van Zutphen, waar de Spanjaarden huishielden, echt onjuist?
Het verhaal van Johan Visser is gebaseerd op grondig onderzoek. Het riep vragen op bij C. L. Freeke en ir. H. van der Kooij. Het gaat daarbij om de stellingname van Visser dat er in Zutphen wel gruweldaden zijn gepleegd, maar niet tegen burgers. Wordt ons hier een dierbare overtuiging afhandig gemaakt door de bewering dat het verhaal van de moordpartijen tegen burgers in Zutphen teruggaat op een later ontstane herinneringscultuur, waarbij de gebeurtenissen in 1572 gemythologiseerd zijn?
Beeldvorming
Het verhaal dat het in Zutphen „anders was”, staat niet op zichzelf. Het lijkt erop dat alle klassieke beelden op de schop gaan. In plaats van om het heldhaftige verhaal van de inname van Den Briel lijkt 1572 tegenwoordig te cirkelen om de martelaren van Gorcum: negentien monniken die in Den Briel opgehangen zijn. In de beeldvorming worden gebeurtenissen als deze afgezet tegen martelaren uit het protestantse kamp. Beide kampen moordden erop los en verschilden in dit opzicht niet veel van elkaar, is dan de redenering.
In deze discussie tussen wetenschappers en ‘het volk’ kan de historicus Johan Huizinga ons verder helpen. Hij stelde dat geschiedenis „de geestelijke vorm is, waarin een cultuur zich rekenschap geeft van haar verleden.” Geschiedenis is namelijk écht iets anders dan het verleden. Dat laatste betreft wat er werkelijk gebeurd is. Wat wij daarover weten is doorgaans niet veel. Want het verleden is weg en komt nooit meer terug. Volgens Huizinga kan wat de geschiedenis met het verleden doet nooit fotograferen zijn. Het is altijd verbeelden, zich een beeld vormen.
Soms zegt een gevormd beeld van de geschiedenis meer over de persoon zelf dan over het verleden. Maar geschiedenis moet wel over het verleden gaan. We kunnen volgens de spelregels van het vak niet te kust en te keur beelden vormen naar eigen smaak. De historische wetenschap ziet erop toe dat geschiedverhalen als interpretaties van het verleden gebaseerd zijn op historisch bewijs. Voor dat historisch bewijs is ook bij de gruwelen in Zutphen bronnenkritiek nodig. En dat is al lastig genoeg, want behalve uit feiten bestaan bronnen ook uit meningen. En soms ontbreken bronnen. In elk geval zijn er na 450 jaar meer meningen dan feiten overgebleven.
Verkeerde beelden
Het is hip om beelden te bestrijden die niet (meer) bestaan. In het artikel over Zutphen stelt Johan Visser dat het verhaal van een slachting onder burgers en vrouwen die verkracht worden „nog steeds in de geschiedenisboekjes staat.” Nu weet ik niet wat Visser verstaat onder geschiedenisboekjes, maar in de schoolboeken voor geschiedenis, beeldvormers bij uitnemendheid, kom ik ze niet tegen. Evenmin in de geschiedenisboeken van veel historici. Willen we deze verhalen wel tegenkomen, dan moeten we terug naar de zogenoemde tyrannieboekjes uit de 17e en 18e eeuw. Ze zijn te vergelijken met verhalen uit Oekraïne die de tegenstander zo zwart mogelijk maken. Deze propagandaoorlog van beide kanten heeft oude papieren.
Context
Wanneer we ons gedetailleerd en specifiek verdiepen in ”1572”, bestaat het risico dat we de oorzaak en de context van de explosieve sfeer van 1572 veronachtzamen. In 1571 vindt de synode van Emden plaats. Die brengt ons bij de aangrijpende werkelijkheid van de toenmalige vluchtelingenkerken. In dezelfde tijd wordt gedicht: „Oorlof mijn arme schapen die zijt in groten nood, uw herder zal niet slapen, al zijt gij nu verstrooid.” We kunnen het Wilhelmus niet afdoen als louter een propagandalied. Dat wel doen, is immers ook een keuze vanuit een bepaald perspectief.
Tijdgeest
Mijn zorg is dat we, onder het mom van ruimte die er moet zijn voor verschillende perspectieven op de geschiedenis, vooral die perspectieven kiezen die in overeenstemming zijn met de tijdgeest. Vanuit een eigentijdse interpretatie van verdraagzaamheid worden bijvoorbeeld de martelaren van Gorkum en Roermond ten tonele gevoerd om te laten zien dat het met de verdraagzaamheid van de protestanten niet best was. Maar 1572 vraagt om contextualisering. Er was een wettige kerkelijke en wereldlijke overheid die al tientallen jaren via de inquisitie gewetensvrijheid onderdrukte en mensen ter dood bracht.
Maatschappelijk perspectief
Een voorbeeld ervan dat het maatschappelijke perspectief historische beeldvorming beïnvloedt, is Michiel de Ruyter. De gedachte dat hij betrokken zou zijn geweest bij de slavenhandel als zodanig komt niet voort uit voortschrijdend wetenschappelijk inzicht, maar is het gevolg van een maatschappelijk perspectief. Want De Ruyter heeft zich nooit met slavernij als zodanig ingelaten.
De meest recente biografieën (van Prud’Homme van Reine en van A. Th. van Deursen, J. R. Bruijn en J. E. Korteweg) nemen een andere afslag. Ze geven inzicht in het morele kompas van De Ruyter. Als hij thuis is, leest hij ’s avonds vrouw en kinderen voor uit de Bijbel. Het is een christelijk huishouden, dat wordt beheerst door de omgang met de Bijbel. Op de vloot is De Ruyters optreden niet anders; hij is een man uit één stuk. Helaas is godsdienst de moderne mens vreemd geworden.
De manier waarop mensen betekenis geven aan en oordelen over het verleden verandert door de tijd heen. Probleemloos is dit niet. In de kern gaat het bij betekenis geven aan het verleden over moreel oordelen.
Het is juist op dit punt dat misbruik van de geschiedenis op de loer ligt. „De moraal kan niet uit de mens komen, want dan is hij rechter in eigen zaak” (J. L. Heldring). Het negende gebod bedoelt ook mensen uit het verleden recht te doen. Dáárover moet geschiedenis gaan.
De auteur is docent geschiedenis op Driestar hogeschool en was jarenlang voorzitter van de vereniging van docenten geschiedenis (VGN).