Scheveningse Sjaan en haar ‘vergeten’ vrouwelijke medekampgevangenen herdacht via website
Het was vorige week, 24 augustus, tachtig jaar geleden dat de Gestapo de 39-jarige Sjaan Pronk uit Scheveningen arresteerde en opsloot in het beruchte Oranjehotel. Haar man en drie kinderen bleven in wanhoop achter.
Corstiaantje Pronk-van den Oever –Sjaan– was een van de ongeveer 500 Jehovah’s Getuigen die Nederland telde bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in 1940. Jehovah’s Getuigen behoorden tot de eerste vervolgde groepen in het Derde Rijk. Ze weigerden onder meer de Hitlergroet uit te spreken en wilden onder geen beding bijdragen aan Hitlers oorlogsmachine. Ze waren actief in het verzet en waarschuwden tegen de nazi-ideologie. Vanwege hun geloofsovertuiging werden ze als ”staatsgevaarlijk” bestempeld en verboden.
Na haar aanhouding werd de Scheveningse Sjaan naar Ravensbrück gedeporteerd en vandaar, in 1943, naar St.-Lambrecht in het Oostenrijkse Stiermarken, een subkamp van Ravensbrück en Mauthausen. Zij behoorde in St.-Lambrecht tot de 23 vrouwelijke ”Bijbelonderzoeksters”, naar wie de Oostenrijkse psychologe dr. Anita Farkas onderzoek heeft gedaan. Behalve Sjaan waren er nog vier Nederlandse vrouwelijke Jehovah’s Getuigen in St.-Lambrecht, het benedictijnenklooster dat door de nazi’s in beslag genomen was en als werkkamp dienst deed. Farkas’ dissertatie uit 2004 verscheen in 2012 in het Nederlands onder de titel ”Levensverhalen laten leven. De Bijbelonderzoeksters van het vrouwenconcentratiekamp St.-Lambrecht”.
Website
Recent werd in het Oranjehotel in Scheveningen de Engelse vertaling van dit boek gepresenteerd, samen met de website ”Uit de vergetelheid” (www.outofoblivion.org). Farkas, voor de gelegenheid in Nederland, vertelt dat zij voor haar onderzoek destijds met drie van de vijf Nederlandse vrouwen heeft kunnen spreken: Toos Berkers-van Lierop, Jans Hoogers-Elbertsen en Gerdina Huisman-Rabouw. „Ze wilden alle drie graag hun verhaal kwijt.” Behalve de vrouwen zaten er in een ander deel van het klooster Spaanse mannen gevangen (republikeinen, gevlucht voor Franco). De omstandigheden in Ravensbrück waren erger dan in St.-Lambrecht, aldus Farkas. St.-Lambrecht was een werkkamp, bedoeld om te voorzien in het personeelstekort van de SS. De ”Bijbelonderzoeksters” konden in die leemte voorzien. Ze stonden bekend als vrouwen die hard werkten. „De vrouwen moesten koken, de was doen, de moestuin onderhouden en taken in de land- en bosbouw vervullen. Ze genoten een relatieve vrijheid, want er was weinig bewaking. Daardoor konden ze zich als groep Jehovah’s Getuigen handhaven en elkaar bemoedigen middels Bijbelstudie. Ze hielden elkaar vast, stopten elkaar voedsel toe en ondersteunden elkaar bij ziekte. Het SS-toezicht was hun tamelijk welgezind. Een Duitse Jehovah’s getuige mocht zelfs twee keer haar man op bezoek ontvangen in St.-Lambrecht.”
Sjaan Pronk was de enige die buiten het kamp werkte. Ze hoedde de schaapskudde van het SS-landgoed en werd daarom wel ”Himmlers herderin” genoemd. Overigens had de prachtige omgeving van St.-Lambrecht een heilzame uitwerking op het gemoed van de vrouwen. Farkas: „Ze waren onder de indruk van het berglandschap.”
Beproeving
Hoewel het klimaat in St.-Lambrecht minder meedogenloos was dan in Ravensbrück, neemt dit niet weg dat de vrouwen blootgesteld werden aan willekeur en wreedheden van de nazi’s. „Ze konden het regime echter alleen volhouden dankzij hun sterk ontwikkelde persoonlijkheid, hun stabiele karakter en hun geloofsovertuiging. Ze wisten van geen wijken en weigerden, zoals de meeste Jehovah’s getuigen, de afzweringsverklaring te ondertekenen waarin ze afstand namen van hun geloof. Ze zagen de gevangenschap en tewerkstelling als een beproeving die ze moesten doorstaan en bleven hun geloof trouw.”
De periode in St.-Lambrecht sloeg een gat in hun ziel. De vrouwen waren zonder uitzondering psychisch gebutst. Ze waren voor het leven beschadigd omdat hun gezin hun was ontrukt en zij zo lang achtereen waren blootgesteld aan angst, dwangarbeid, ziekte, uitputting, ondervoeding en honger en moesten toekijken hoe er op de appelplaats werd gefolterd en gemoord. Ontbering, ontluistering en ontmenselijking trokken diepe voren in hun identiteit. Na de bevrijding reisden ze via allerlei omwegen terug naar Nederland. Toen Sjaan aanklopte thuis in Scheveningen woog ze nog maar 37 kilo en werd ze niet herkend door haar kinderen. Farkas: „Al deze vrouwen wisten met pijn en moeite dan wel weer een nieuw bestaan op te bouwen, maar hadden een trauma waarmee ze moesten leren omgaan.”
Herinnering
Farkas geeft aan dat ze met de reconstructie van de 23 vrouwenlevens de moed en kracht van deze „oorlogsslachtoffers en verzetsstrijdsters” blijvend voor het voetlicht wil brengen. „Ze bleven geloven in de kracht van het goede en konden zich dankzij hun sterke principes weren tegen de wreedheden van de onderdrukker.”
Ze ziet het als haar missie om hun levensverhalen uit de vergetelheid te halen en een plek te geven in de collectieve herinnering – eerst in het Duits, vervolgens in het Nederlands en nu dan in het Engels. Lange tijd was in de Oostenrijkse deelstaat Stiermarken, waar St.-Lambrecht zich bevindt, niet bekend dat het klooster in de oorlog fungeerde als concentratiekamp, zegt dr. Farkas, zelf afkomstig uit Stiermarken. „Sinds 2008 is er een gedenkplaat aanwezig in de kloostertuin, waarmee aan de geschiedenis van de 23 vrouwelijke Bijbelonderzoeksters recht wordt gedaan.”
De Duitse bezetting brak de geest van de Jehovah’s Getuigen in Nederland niet. Telde het land in 1940 amper 500 Jehovah’s Getuigen, na de bevrijding in 1945 waren het er 3000.