Recensie: De sociale strijd van de Nederlandse marinematroos
In de 19e eeuw hadden in de Nederlandse samenleving diepingrijpende veranderingen plaats. Dit gold ook voor de Koninklijke Marine, die altijd nauw verbonden was geweest met de glorie van Nederland als zeemogendheid maar waarvan de gloriedagen voorbij waren.
In zijn dissertatie ”Rood noch oranje” beschrijft maritiem historicus Johan van de Worp hoe de marine rond 1900 inspeelde op maatschappelijke veranderingen, zoals de opkomst van de arbeidersbeweging. Van de Worp is verbonden aan het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH).
Veranderende internationale verhoudingen en technische innovaties –met als belangrijkste de enorme transformatie van zeil naar stoom– dwongen de marineautoriteiten zich in de 19e eeuw te gaan toeleggen op de kustverdediging en op de verdediging van de koloniale bezittingen in Nederlands-Indië. Tegelijkertijd voltrok zich een metamorfose in de organisatie zelf. Van een decentrale en verouderde organisatie veranderde de Koninklijke Marine in de jaren 1820-1870 in een centralistische en bureaucratische organisatie.
Tegen deze achtergrond beschrijft Van de Worp de sociale strijd van de Nederlandse marinematroos in het sterk verzuilde tijdvak 1870-1914. Centraal hierbij staat de vraag naar de door de marineautoriteiten en parlement veronderstelde nauwe verwevenheid van vakorganisaties van marinematrozen (waarvan de Matrozenbond de voornaamste was) met de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP).
De positie van de marinematrozen was slecht: geringe gages, hoge werkdruk, slechte hygiënische omstandigheden, het slopende tropische klimaat in Nederlands-Indië en de veelal onheuse en onbarmhartige bejegening van meerderen die, in overeenstemming met het militaire karakter van de marine, absolute gehoorzaamheid eisten.
In opstand
Geen wonder dat de marinematrozen via de Matrozenbond, die de meerderheid van de matrozen vertegenwoordigde, hiertegen in opstand kwamen en verbetering van hun arbeidsomstandigheden verlangden. Van het materiële, schrijft Van de Worp, liep vervolgens een lijn naar immateriële zaken als bewustwording, zelfrespect, verlangen ook naar publieke erkenning dat de marinematroos niet uitsluitend samenviel met zijn militaire functie maar ook echtgenoot en vader was, bereid om zijn vaderland te verdedigen.
Wat de marinematroos verlangde was een menswaardig bestaan. Voor dat verlangen hadden de marineautoriteiten beslist oog; alleen wilden zij de verbeteringen van bovenaf aangebracht zien. Dit verlicht absolutisme –alles voor het volk maar niets door het volk– verdroeg zich echter niet met een democratischer wordende samenleving waaraan ook de marine zich niet kon onttrekken. Voor de marineleiding, die de bond op alle mogelijke manieren tegenwerkte (met vervallenverklaring van de rechtspersoonlijkheid, verbod op het bondsorgaan Het Anker en ontslag op staande voet van bestuursleden) was het echter ondenkbaar te moeten onderhandelen met de Matrozenbond, deze te zien als een gelijkwaardige partner. Dit verdroeg zich immers niet met het militaire karakter van de marine, waarbij gehoorzaamheid en ondergeschiktheid vereist waren. Voor hekeling van misstanden was de Matrozenbond daarom aangewezen op verzoekschriften (die niet beantwoord werden), op het bondsorgaan Het Anker en op de sociaaldemocratische afgevaardigde F. W. N. Hugenholtz in de Tweede Kamer, die zich het lot van de matrozen aantrok.
Antimilitaristisch
In de ogen van de marineautoriteiten en de niet-socialistische partijen in de Tweede Kamer droeg de Matrozenbond een sterk socialistisch karakter. Verwonderlijk was dit niet. De bestuursleden van de Matrozenbond –begaafde en markante persoonlijkheden voor wier bewogenheid en sociaal gevoel men bewondering kan hebben– vervulden belangrijke functies in de sociaaldemocratische beweging. Het grote wantrouwen van overheid, marine en de rechtse partijen tegen de bond werd bovendien gevoed door het sterk antimilitaristische karakter van de SDAP. De Matrozenbond zou in socialistisch vaarwater varen, de gezagsverhoudingen ondermijnen en de betrouwbaarheid van de vloot aan aantasten, aldus het beeld dat bij de marinautoriteiten heerste.
Maar misschien, zo merkt de auteur op, was dit veronderstelde socialisme een etiket dat de bij de bond aangesloten leden bij voorbaat verdacht maakte en de autoriteiten de gelegenheid gaf hun grieven terzijde te schuiven. Hoe het zij: de metafoor van een rode vloot was een eigen leven gaan leiden en hierin moet de verklaring van de hevige reacties van de marineautoriteiten tegen de Matrozenbond worden gezocht. De beeldvorming zorgde voor sterke polarisatie.
Beschavingsoffensief
Polarisatie was er ook rond het confessionele beschavingsoffensief, dat weliswaar streefde naar daadwerkelijke zedelijke verheffing –wij zouden zeggen morele verbetering– maar ten diepste voortvloeide uit bestrijding van het seculiere denken. Volgens het antirevolutionaire Tweede Kamerlid L. F. Duymaer van Twist was het vlootpersoneel ten prooi gevallen aan de beginselen van ongeloof en revolutie en werden de zeestrijdkrachten –naar zijn opvatting een gezagsinstrument van een christelijke natie– van binnenuit ondermijnd. De confessionelen of orthodox-protestanten, waarvan de antirevolutionairen een substantieel bestanddeel uitmaakten, maakten zich ernstig zorgen over het morele gedrag van de matrozen, hun drankmisbruik, hun vloekgedrag, hun omgang met vrouwen.
In dit moreel offensief paste ook hun succesvolle streven naar verscherping van de passagiersregeling, waardoor voortaan alle meerderjarige schepelingen een tijdelijke nachtpermissie moesten aanvragen als ze ’s avonds van boord wilden; voor minderjarigen was dit niet van toepassing omdat zij al om acht uur aan boord moesten zijn. Geen maatregel van de confessionele moraliseringspolitiek heeft tot zo veel verzet en weerstand geleid als deze verscherpte passagiersregeling, die als vernederend, beperkend en hatelijk werd ervaren. Bestuurslid Verstegen van de Matrozenbond vond dat de schepelingen ten onrechte een stempel van zedelijke minderwaardigheid opgedrukt kregen.
Hevige weerstand wekte ook de aanstelling van een vlootpredikant in 1910, waarin de Matrozenbond en de sociaaldemocratische afgevaardigde Hugenholtz slechts een poging zagen om de socialisten de wind uit de zeilen te nemen.
Beeldvorming
Deze dissertatie, die gebaseerd is op een indrukwekkende hoeveelheid bronnen, laat overtuigend zien hoezeer beeldvorming onbevangen zicht op de werkelijkheid kan verhinderen. Hier was, al zagen de confessionelen dit anders, geen sprake van een politiek-ideologische of socialistische strijd, maar van een streven naar sociale lotsverbetering. De meeste schepelingen „voerden geen politieke strijd ten behoeve van de SDAP, evenmin streden zij tegen de ARP, het Oranjehuis of het gezag. Zij hadden daarentegen een eigen sociaal-culturele agenda. In die zin was de Nederlandse marinematroos in de periode voorafgaand aan de Eerste Wereldoorlog rood noch oranje”, concludeert Van de Worp in deze voorbeeldige bronnenstudie, die –naar fundamentele historische wet– recht doet aan mensen en hun motieven en waarvan de betekenis (naast het eigenlijke thema) ligt in het inzicht dat zij geeft in de sfeer van een verzuilde samenleving.
Rood noch oranje. De sociale strijd van de Nederlandse marinematroos, 1870-1914, Johan van de Worp; uitg. Van Wijnen; 396 blz.; € 25,-