Tijd van toenemende spanningen
Titel:
”Om het behoud van een kerk. Licht en schaduw in de geschiedenis van de Gereformeerde Gemeenten 1928-1948”
Auteur: ds. M. Golverdingen
Uitgeverij: Den Hertog, Houten, 2004
ISBN 90 33118513
Pagina’s: 302
Prijs: € 22,50. Zoals de Gereformeerde Kerken vroeger geassocieerd werden met Kuyper en de vrijgemaakte kerken met Schilder, zo zag men de Gereformeerde Gemeenten veelal als de kerk van Kersten. Het onlangs verschenen boek van ds. M. Golverdingen, ”Om het behoud van een kerk”, laat zien dat daar inderdaad reden toe was.
Meer dan dertig jaar geleden kwam de Boskoopse predikant met een waardevolle biografie van ds. G. H. Kersten, waarvan in de jaren negentig een uitgebreidere versie verscheen. Zijn nieuwe boek behandelt de geschiedenis van de Gereformeerde Gemeenten van 1928 tot 1948. Golden de jaren dertig als een periode van innerlijke consolidatie en groei, in het daaropvolgende decennium namen de spanningen toe. Spanningen die zich na het overlijden van ds. Kersten ontlaadden in de schorsing van ds. R. Kok en het ontslag van dr. C. Steenblok als docent aan de Theologische School.
In de jaren twintig had het ds. Kersten veel moeite gekost om die Theologische School van de grond te krijgen. De plannen daartoe werden hem niet door alle medepredikanten in dank afgenomen. Later ebden de bezwaren (van onder anderen ds. J. Fraanje) weg.
Drie verbonden
In diezelfde periode vonden er ook samensprekingen plaats met de christelijke gereformeerden. Laatstgenoemden hadden daartoe in 1919 het initiatief genomen. Maar in de Gereformeerde Gemeenten vraagt men zich af „of de geestesgesteldheid in beide Kerkengroepen van dien aard is dat van vereniging vrucht voor de Kerke Gods kan worden verwacht.” In 1928 worden de contacten afgebroken.
Er ontstaat dan een forse polemiek tussen ds. Kersten en de christelijke gereformeerden over het genadeverbond. Is er een wezenlijk onderscheid tussen het genadeverbond en het verbond der verlossing? Anders gezegd: Wordt het genadeverbond beheerst door de verkiezing of niet? Volgens ds. Kersten is het verbondsontzenuwend wanneer men die twee van elkaar losmaakt.
Over en weer worden de kolommen van de kerkelijke bladen met dit onderwerp gevuld. Het gaat er fel aan toe. Ds. Golverdingen signaleert dat de polemiek zich nogal eens kenmerkte „door generalisaties, denigrerende en onnodig scherpe verwijten, verdachtmakingen.” Daarbij schroomt hij niet om ook naar ds. Kersten te wijzen. Wellicht moeten we hier in rekening brengen dat in deze jaren, bijvoorbeeld ook in de Gereformeerde Kerken, de polemiek vaak op forse toon gevoerd werd. Erg stichtelijk was het in ieder geval niet.
Overigens ging het in deze strijd (twee of drie verbonden) niet om iets dat voor het kerkelijk en geestelijk leven onbelangrijk was. Dat de Christelijke Gereformeerde Kerken (op het smaldeel rond Bewaar het Pand na) in de loop der jaren een andere koers zijn gaan varen en een heel ander geestelijk klimaat daar de overhand kreeg dan in de Gereformeerde Gemeenten, waarmee zij zich aan het begin van de 20e eeuw nog wilden verenigen, hangt duidelijk samen met de visie op het genadeverbond.
Synode-uitspraak
In 1931 leggen de Gereformeerde Gemeenten in een synode-uitspraak vast dat het wezen van het genadeverbond alleen de uitverkorenen geldt. Maar ook dat de verantwoordelijkheid van de gevallen mens groter wordt „door de ernstige aanbieding van Christus en de Verbondsweldaden in het Evangelie.” In laatstgenoemde uitspraak wordt de visie van de beide predikanten Overduin afgewezen, die een jaar eerder het kerkverband hebben verlaten.
Deze synode-uitspraak was voorbereid op een predikantenvergadering, een methode die ds. Kersten nog vaker zou toepassen. Terecht wijst de auteur erop dat dat kerkrechtelijk eigenlijk niet door de beugel kon. Twee predikanten, ds. A. de Blois en ds. H. A. Minderman (overgekomen uit de Christelijke Gereformeerde Kerken), hadden er onder meer bezwaar tegen om Christus als Hoofd van het genadeverbond aan te duiden. Zij krijgen ruimte voor hun afwijkend gevoelen.
Oorlogsjaren
In de jaren veertig nemen de spanningen binnen de Gereformeerde Gemeenten toe. Kerstens passieve opstelling in de eerste oorlogsjaren roept verzet op in eigen kring, onder anderen bij ds. Kok. Dat Kersten na de oorlog als lid van de Tweede Kamer weggezuiverd wordt, betekent duidelijk een ondermijning van zijn prestige. Ook de naoorlogse onvrede binnen de SGP (waarbij ook ds. M. Blok betrokken was) draagt daartoe bij. De predikanten Fraanje, Kok en Lamain vinden het zelfs nodig om buiten eigen kring (waarschijnlijk bij prof. dr. J. Severijn) te peilen of er geen maatregelen tegen ds. Kersten genomen moeten worden. De auteur stelt dit onderwerp pas in het voorlaatste hoofdstuk aan de orde. Het was beter geweest om dat al eerder in het boek te doen.
Als dr. C. Steenblok in 1943 met steun van ds. Kersten overkomt uit de Gereformeerde Kerken, treft hij een gepolariseerde situatie aan als gevolg van de verschillende houding tegenover de Duitse bezetter. Ds. Kersten ziet deze doctor in de theologie als zijn opvolger, maar daar is niet iedereen het mee eens.
Dan gaat heel duidelijk de wet van de elkaar stimulerende uitersten werken. Tegenover dr. Steenblok, die op bepaalde punten andere lijnen trekt dan in de Gereformeerde Gemeenten gangbaar was, maakt ds. Kok van de algemene genade een fundamentele zaak. Meer dan voorheen legt hij in zijn preken de nadruk op Gods beloften.
Drie maanden voor zijn dood weet ds. Kersten op een vergadering van de classis Barneveld de zaak nog te lijmen. Ds. Kok bindt in en om dr. Steenblok te corrigeren laat ds. Kersten een deel van een boek van de Erskines en Fisher vertalen en uitgeven, waarin uitdrukkelijk het aanbod van genade wordt geleerd.
Oral history
Uit de opzet van het boek wordt duidelijk dat de schrijver jarenlang nauwgezet bezig is geweest met het verzamelen van het benodigde materiaal en het uitzoeken van allerlei voor zijn onderwerp relevante zaken. Hij weet waar hij over schrijft. Op grond van die kennis ziet hij zich nogal eens genoodzaakt om anderen die ook over de Gereformeerde Gemeenten schreven, te corrigeren of te weerleggen. Dat geldt met name voor de doctores J. P. Zwemer, J. Blaauwendraad en K. van der Zwaag.
Naast de soms schaarse informatie uit schriftelijke bronnen maakt ds. Golverdingen ook op grote schaal gebruik van oral history: gesprekken met mensen die bij belangrijke gebeurtenissen betrokken waren. Bijvoorbeeld de onderwijzersvergadering van 1944, waar dr. Steenblok met zijn visie op de algemene genade veel opschudding veroorzaakte. Op die manier kreeg de auteur de beschikking over waardevolle informatie en komt ook het belevingsaspect aan de orde.
Al die gespreksverslagen en correspondentie worden door de auteur keurig netjes verantwoord. Dat neemt niet weg dat men zich met deze aanpak kwetsbaar maakt wanneer er maar één informant beschikbaar is. Zo wordt mr. L. J. M. Hage, een schoonzoon van ds. Kersten, nogal eens als (enige) bron opgevoerd als het gaat om de opstelling van ds. Kersten en zijn achterliggende motieven in de naoorlogse jaren.
Ook in dit boek toont de auteur een grote affiniteit met ds. Kersten. Met name waardeert hij in hem dat hij zo lang mogelijk probeerde de eenheid in zijn kerkverband te bewaren. Ds. Kersten wilde zowel ds. Kok als dr. Steenblok voor de Gereformeerde Gemeenten behouden. Na zijn overlijden in september 1948 was er niemand die die rol op zich kon nemen. De gevolgen bleven niet uit.