Prof. Baars: Vadernaam wijst op nabijheid én verhevenheid
De Heere Jezus leerde Zijn discipelen God hun Vader te noemen. Maar dat mogen we nooit op een platte, vanzelfsprekende wijze doen, zegt prof. dr. A. Baars. „Vergeet niet dat de naam vader, en zelfs papa, in de oudheid mede de klank had van gezagsdrager, patriarch, autoriteit. Ja, in de Vadernaam zit nabijheid, maar meteen ook verhevenheid.”
Met name tijdens de coronacrisis kwam de vraag sterk op hem af. „Er wordt in kerkelijk Nederland veel gediscussieerd over dit en over dat, maar wordt er nu ook zoveel gebeden?”, mijmerde prof. Baars (74), emeritus hoogleraar in de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK), tijdens de vele maanden die de pandemie duurde. „Een belangrijke vraag, want de Heidelbergse Catechismus noemt het gebed het voornaamste stuk van de dankbaarheid, dus van de vreze des Heeren. De grote predikers uit het verleden, zoals Augustinus, Luther, Calvijn en vele anderen, waren stuk voor stuk mannen van het gebed. Baxter zegt in zijn boek over het herstel van het pastoraat dat een dienaar van het Woord allereerst een man van het gebed behoort te zijn. Hij is dát, of hij is niets, aldus Baxter. Zo scherp stelt hij dat!”
Als het erom gaat wát wij moeten bidden, is het gebed dat Jezus ons Zelf geleerd heeft ons belangrijkste richtsnoer, stelt de al acht jaar met emeritaat zijnde hoogleraar. „Let wel: richtsnoer. Soms wordt het Onze Vader als een soort formuliergebed gebeden. Bij begrafenissen bijvoorbeeld, waarbij dan de helft van het publiek het hardop gaat meebidden. Daar voel ik me, eerlijk gezegd, altijd wat ongemakkelijk bij. Mijns inziens heeft de Heere Jezus nooit bedoeld dat we dit gebed letterlijk moeten herhalen, maar heeft hij ons vooral een grondregel mee willen geven voor ons bidden, een patroon waaraan ons gebed moet voldoen.”
Welke grondregel?
„Er zijn er meerdere, maar deze is de belangrijkste: dat we altijd gericht moeten zijn op de eer van God en niet, of veel minder, op onszelf en onze eigen belangen. Het gebed begint niet voor niets met Úw Naam worde geheiligd, Úw Koninkrijk kome, enzovoort. En het Onze Vader, het volmaakte gebed, eindigt ook weer met het Soli Deo Gloria. Daar tussenin, ja, daar is dan ook nog plaats voor onze dingen.”
Van dit gebed is alleen de aanhef „Onze Vader Die in de hemelen zijt…” al bijzonder.
„Zeker. Het wijst ons op de nabijheid en onbaatzuchtige liefde van God, Die niet alleen in staat is, maar ook bereid is om de gelovigen alles te geven wat ze nodig hebben, in materiële en in geestelijke zaken.
In de cultuur van de oudheid was het uniek om God ”Vader” te mogen noemen. Dat kende men in andere religies niet. Ook het Oude Testament is daar nog terughoudend in, al kom je het af en toe wel tegen, zoals in Psalm 103. In het Nieuwe Testament gaat de Heere Jezus, de Zoon van God, ons voor in het gebruik van de Vadernaam, waarna die ook in de brieven van de apostelen regelmatig terugkeert.”
De aanhef „Onze Vader Die in de hemelen zijt” omvat zowel de nabijheid als de verhevenheid van God, om maar eens uw proefschrift uit 2004 te citeren.
„Mijn dissertatie over de Drieëenheid bij Calvijn heeft inderdaad als titel: ”Om Gods verhevenheid en Zijn nabijheid.” Overigens zit die verhevenheid –dat hebben wij moderne mensen vaak niet door– niet alleen in de woorden ”die in de hemelen zijt”, maar net zo goed ín de Vadernaam. Het woord vader, en zelfs het woord abba of papa, had in de Joodse en de Romeins-Griekse cultuur de klank van gezagsdrager, patriarch, autoriteit. Hij was, ook in het Romeinse recht, de pater familias, voor wie iedereen ontzag had. Laten we dat nooit vergeten.
Soms hoor ik proefpreken van studenten waarin wel erg gemakkelijk ”onze Vader”, of zelfs gewoon ”Vader”, wordt gezegd. Nee, ik beweer niet dat dit niet mag. Maar zeg je het niet te makkelijk? Het diepe besef van de verhevenheid, de heiligheid en de majesteit van God lijkt in onze tijd te kwijnen. Schrijft de apostel Johannes niet dat hij, toen hij op het strand van het eiland Patmos de Heiland zag, als dood, als een lijk, aan zijn voeten neerviel?”
Gebruikt u zelf vaak de Vadernaam?
„In mijn publieke gebeden gebruik ik die naam niet heel vaak. Als ik het doe, is het meestal in het kader van de Drie-eenheid. Dan begin ik mijn gebed met: Heilige God, Gij die Vader, Zoon en Heilige Geest zijt. Bijbels-theologisch gezien kun je de Vadernaam nooit gebruiken zonder de Heilige Geest en zonder de Heere Jezus Christus.
Dat kwam met Pasen nog weer sterk naar me toe toen ik preekte over de ontmoeting van de Heere Jezus met Maria van Magdala. Hij zegt dan: Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgevaren naar Mijn Vader en Uw Vader, Mijn God en Uw God. Wij kunnen dus nooit buiten de Heere Jezus om over God de Vader spreken. Daarom zeg ik in het gebed, in de eredienst, nogal eens: „U Die de Vader van onze Heere Jezus Christus bent.” Die relatie benadrukt ook de catechismus herhaaldelijk.”
In bevindelijk-gereformeerde kring heerst vanouds schroom om God als Vader aan te spreken. Hoe kijkt u daar tegenaan?
„In mijn pastoraat kwam ik dat regelmatig tegen, vooral onder oudere kerkgangers. Op Urk, in Middelharnis.
Zelf begrijp ik die schroom goed. Ook ik heb die sterk gehad, toen ik zelf tot verandering kwam en als jong predikant. Ik verdiepte me toen nogal eens in onze oudere dominees. Op zeker moment las ik in een levensbeschrijving van ds. W. F. Laman, een gezien predikant in onze kerken, dat hij, toen zijn vader was overleden, aan God vroeg: Mag ik U nu ook mijn Vader noemen? Hij werd er toen vanuit het Woord op gewezen dat hij dat inderdaad doen mocht.
Daarom begrijp ik de aarzeling op dit punt best. Tegelijk zeg ik: Als we Christus mogen kennen als Borg en Zaligmaker, dan mogen we God onze Vader noemen. Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien, zei de Zaligmaker. Omdat Christus God voluit Zijn Vader kon noemen, mogen wij dat, soms stamelend en aarzelend, ook doen. Omdat Hij het ons geleerd heeft. Trouw aan de Schriften betekent ook trouw aan dit woord en aan deze opdracht.”
De aarzeling om God je Vader te noemen, hangt vaak samen met de vraag: mag ik Christus mijn Zaligmaker noemen?
„Het zit dan vast op wat Luther het ”mijnen” van het geloof noemt. Mijn Heere, mijn God, mijn Vader. Nee, niemand mag dat te gemakkelijk en automatisch doen. Toch denk ik dat de puriteinen hierin krachtiger en Bijbelser lijnen hebben getrokken dan sommige vertegenwoordigers van de late Nadere Reformatie. De puriteinen benadrukten: het is Gods gewone weg om mensen tot de volle zekerheid van het geloof te brengen.”
Wat zegt het u dat de aanhef van dit gebed luidt: ónze Vader?
„De cultuur van het Westen, maar ook de hele bevindelijke traditie, is sterk gericht op het individu. „Míjn ziele, doorziet gíj uw lot? Hoe zult gíj rechtvaardig verschijnen voor God?”, dichtte M’Cheyne. Let wel: dat element is waardevol, het is mij dierbaar, ik zou het niet willen missen. Maar er is ook een ”wij” en een ”ons”, een gemeenschap der heiligen in de eredienst, in het avondmaal en in het gebed. Het woord ”ons” herinnert ons daaraan.”
Soms is iemands Godsbeeld, met name op het punt van Gods Vaderschap, zwaar misvormd door slechte ervaringen met zijn of haar eigen vader.
„Daar kan inderdaad sprake van zijn. In het gemeenteleven ben ik dat ook wel tegengekomen: vaders die vreselijke dingen met sommige kinderen of zelfs al hun kinderen gedaan hadden. Het is goed, vind ik, om dit als predikant in een preek over het Onze Vader sober aan de orde te stellen. En jonge luisteraars op te roepen om, als misstanden voortduren, contact te zoeken met een vertrouwenspersoon.
In elk geval zit er in het spreken over God als onze Vader altijd ook een oproep aan gehuwde mannen om hun vaderschap, met alle gebreken die daarin zijn, een weerspiegeling te laten zijn van het Vaderschap van God.
Een mooie tekst is in dit verband Efeze 3 3:14 en 15. In de Statenvertaling staat daar: „Om deze oorzaak buig ik mijn knieën tot de Vader van onze Heere Jezus Christus, uit Welken al het geslacht in de hemelen en op de aarde genaamd wordt.” Dat de Herzien Statenvertaling dit verbeterd heeft, begrijp ik niet. In de Naardense Bijbel staat het wel correct. Het moet namelijk zijn: „… naar wie al het vaderschap op aarde genoemd wordt.”
Dat laatste vind ik een heel mooie gedachte: ons vaderschap is genoemd naar het Vaderschap van God. Zoeken wij zó vader te zijn, zoals God dat is voor Zijn kinderen?”