Wezenlijk onderscheid
Handelingen 26:28
„En Agrippa zei tot Paulus: Gij beweegt mij bijna een christen te worden.”
De algemene werkingen van de Geest worden uitverkorenen en onbekeerden wel deelachtig, hoewel het door het geloof is dat de uitverkorenen, voor wie deze bewegingen voorbereidingen zijn tot de wedergeboorte, die zaken in meerdere trappen ontvangen. Die voorbereidingen zijn geen beginselen van het leven. En ook komen zij niet voort uit de mens zelf, maar zij zijn werkingen van God in de mens. Velen van deze geroepenen laten het bij Felix’ vreze, Agrippa’s beweging, Sauls bekering en farao’s verandering blijven, en keren wel weer met de hond tot hun uitbraaksel en met de gewassen zeug tot de wenteling in het slijk, en gaan hun oude gang.
Anderen nemen de waarheid met vreugde aan en groeien snel op, maar hebben noch wortel noch ware vrucht, ofschoon er een gedaante van godzaligheid mocht bijkomen. Zij houden het met de godzaligen en de godzaligheid, zolang zij hun belang daarbij vinden. Maar als er verdrukkingen komen ter wille van het Woord, of als ze met het verlaten van die weg meer eer of winst denken te behalen, dan verlaten ze die weg en worden de bitterste vijanden.
Maar in de uitverkorenen, in wie de Heilige Geest met het doel om hen te bekeren de algemene bewegingen werkt, blijven de bovengenoemde zaken bestendiger. Als die bewegingen schijnen geheel weggegaan te zijn, zo blijft er nog wat smeulen, en zij komen telkens weer boven.
Wilhelmus à Brakel, predikant te Rotterdam
(”Redelijke Godsdienst”, 1893)