Smiley in zestiende eeuwse Bijbel
Een Bijbel was vijf eeuwen geleden niet alleen een heilig boek, maar ook familiekroniek, dagboek en zelfs een ‘kladblaadje’. Renske Hoff deed onderzoek naar het fysieke gebruik van zestiende-eeuwse Nederlandstalige Bijbels en leerde daardoor de eigenaars een beetje kennen.
Wie denkt dat alleen moderne mensen droedelen, gedachteloos wat tekenen of krabbelen, heeft het mis. Ook zestiende-eeuwers krabbelden soms maar wat, blijkt uit het proefschrift ”Involving readers. Practices of Reading, Use, and Interaction in Early Modern Dutch Bibles (1522-1546)”. Omdat papier schaars was en de Bijbel een grote plek had in het dagelijks leven, droedelden gebruikers in het Woord. Die foliant lag immers altijd onder handbereik op tafel. Hoff, die donderdag promoveert aan de Katholieke Universiteit Leuven en de Rijksuniversiteit Groningen, vond niet alleen rekensommetjes in de kantlijn, maar ook een hartje en zelfs smileys. In de drukproeven van de Statenvertaling die in het Utrechts Archief liggen, heeft iemand eeuwen geleden lachende gezichtjes in de hoofdletters getekend.
Het idee dat je een waardevol boek schoon en netjes houdt, is een modern idee, zegt de promovenda. In de vroegmoderne periode die zij onderzocht, waren lezers zo betrokken bij hun boeken, dat ze deze „verder ontwikkelden.” Dat gold zeker ook voor hun Bijbel. Ze maakten aantekeningen, verfraaiden pagina’s en brachten zilveren sloten aan. Evengoed werd er weleens een pagina uitgescheurd, of met knip- en plakwerk tekst toegevoegd.
Hoff bestudeerde uitgaves van de Antwerpse drukkers Jacob van Liesvelt en Henrick Peetersen van Middelburch, verschenen tussen 1522 en 1546. In totaal onderzocht ze 189 Bijbels, waarvan er zo’n twintig in privébezit zijn. Een collega-onderzoeker ploos binnen hetzelfde project publicaties van drukker Willem Vorsterman uit.
De Nederlandse vertalingen uit deze vroegmoderne periode gaan deels terug op nieuwe vertalingen van Luther of Erasmus en deels op Middeleeuwse vertalingen die al bestonden. Volgens Hoff, docent middelnederlandse letterkunde aan de Universiteit Utrecht (UU), was er bijna nooit een strakke scheidslijn. Evenmin was er in deze periode al een duidelijk onderscheid tussen rooms-katholieken en gereformeerden. Zowel drukkers als lezers zochten naar hun positie in een tijd die bol stond van de veranderingen.
Antwerpen vormde het centrum van de boekdrukkunst. Er verscheen een vloed aan boeken, met name Bijbels en religieuze boeken. Dat betekent dat er een groot lezerspubliek geweest moet zijn. Al eerder kwam uit onderzoek naar voren dat leken op grote schaal lazen, in tegenstelling tot wat vaak is beweerd. Hoff bevestigt dit gegeven. „Lezers die ik tegenkom waren soms monnik of predikant, maar ook kleermaker, gravin, knopenmaker of koopman. Ambachtslieden zoals de kleermaker behoorden tot wat we nu de middenklasse zouden noemen. Toch had hij toegang tot dit materiaal.” Op basis van de eigendomsinscripties concludeert Hoff zelfs dat de geestelijkheid in de minderheid was.
Als de Rooms-Katholieke Kerk in deze periode reguleringen uitschreef, gingen deze ook niet zozeer over het verbieden van de Bijbel in de volkstaal als zodanig, maar over het toevoegen van kanttekeningen die een bepaalde interpretatie van de tekst verkondigen. Zoals de Lutherse kanttekening in de Liesveltuitgave van 1542: „…dat des Menschen salicheyt alleen doer Christum quam.”
Veel van de toegevoegde lezersaantekeningen gaan volgens Hoff over teksten die ter discussie stonden. Aanhangers van de oude en nieuwe leer betwistten elkaar tot in het Woord zelf. Neem de toevoeging van het woordje ”alleen”, in Romeinen 3: 28. Luther vertaalde er: „zonder de werken der wet, door het geloof alleen”. „Deze gebruiker”, laat Hoff zien, „was het daar niet mee eens en paste eigenhandig de tekst aan door het woordje ”alleen” weg te krassen.” Een andere lezer veranderde het woord ”gemeente”, dat bij Reformatiegezinden in gebruik was, in ”kerk”.
Het zijn twee voorbeelden van ‘roomsgezinde’ gebruikers. Kwam Hoff ook het tegenovergestelde tegen? „Liesveltbijbels neigen wat naar de reformatiegezinde kant, dus als je kritiek vindt, dan is dat van mensen die zich daartegen keerden. Andersom neigt de Vorstermanbijbel naar wat we nu katholiek zouden noemen. Daar vind je commentaar van gebruikers die de tegenovergestelde positie innemen. Wat in ieder geval vaststaat, is dat lezers bij de discussies betrokken waren. De veranderingen werden niet alleen van hogerhand opgelegd.”
Vroegmoderne Bijbellezers creëerden hun eigen ideale Bijbel, stelt de promovenda. Dat begon al bij het maken van de boekband. Wie een Bijbel wilde, kocht een verzameling katernen en ging daarmee naar de boekbinder. Er zijn maar weinig originele banden bewaard gebleven. Waar het nu de gewoonte is een Bijbel netjes te restaureren, ging de band er tot honderd jaar geleden rucksichtslos af. Maar er was meer waarmee mensen zich onderscheidden. Lezers hadden de behoefte om materiaal toe te voegen aan hun Bijbels. Bijbelse landkaarten bijvoorbeeld, die in de loop van de eeuw populair werden. Daarnaast corrigeerden ze de tekst, kritisch als ze waren, scheurden ze er soms een pagina uit of voegden ze teksten en afbeeldingen toe. Als er elementen in de vertaling voorkwamen waarmee ze niet uit de voeten konden, plakten ze kleine stukjes papier over de tekst heen en schreven er een andere vertaling op.
Aangezien zo’n Bijbel lang mee kon gaan, schetsen ze een beeld van de eigenaar(s). Hoff kwam geboortedata van kinderen tegen – opgeschreven in een soort liturgische kalender voorin de Bijbel. En sterfdata. „Int Jaer ons Heeren 1599 is gestorven mijn dochter Heijlken, den achtiende dach.”
„Het aantekenen van geboorte- en sterfdata vormde een manier om je eigen kwetsbare leven deel te laten uitmaken van een soort continue betrouwbare omgeving”, analyseert de onderzoeker. Zo’n ingrijpende gebeurtenis „plaatste je in het Woord van God. Fysiek. Als een soort verwerking.”
Zo kwam de onderzoeker de vermelding tegen dat op een dag de zolder van de plaatselijke school instortte omdat er te veel hooi op lag. Een deel van de kinderen overleed bij dit ongeval. „De gebeurtenis moet een gigantische impact hebben gehad op de plaatselijke gemeenschap. Wat deden ze? Het voorval opschrijven in de Bijbel.”
Zo’n Bijbel krijgt iets dagboekachtigs, beaamt Hoff. „Ook een Bijbel kan een egodocument zijn.”