„Geen roep om gebruikmaken van criminelen”
De Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden (Wet BOB) leidt niet tot grote problemen bij de opsporing van zware criminaliteit. Soms bestaat bij opsporingsdiensten nog wel onduidelijkheid over de regels, wat niet altijd gunstig is voor het onderzoek. Maar er leeft geen wens weer gebruik te maken van criminele burgerinformanten en er blijkt weinig behoefte te zijn om drugstransporten gecontroleerd door te laten.
Dat blijkt uit een evaluatie van de Wet BOB, die in 2000 van kracht werd. De wet stelt regels omtrent speciale opsporingsbevoegdheden van de politie, zoals observatie en infiltratie. De wet moest de opsporing effectiever maken en de transparantie van de gebruikte methoden vergroten, zodat die beter zijn te controleren. De doelstellingen zijn redelijk gerealiseerd en in balans, hoewel de procedures en verslaglegging tot veel administratieve rompslomp leiden, blijkt uit de evaluatie.
Aanleiding voor de Wet BOB waren de aanbevelingen van de parlementaire enquêtecommissie-Van Traa om ondoorzichtige opsporingsmethoden in te dammen, zoals de inzet van criminele infiltranten en gecontroleerde drugsdoorvoer.
De onderzoekers vinden het opmerkelijk dat bijna niemand van de ondervraagden ervoor pleitte weer criminele infiltranten te kunnen inzetten. Dat biedt meer nadelen dan voordelen. Ook grijpt de politie eerder in bij drugstransporten, omdat niet duidelijk is wat wel of niet mag. Soms belemmert dat de effectiviteit van de opsporing van meer daders.