Beijen wilde aftreden koningin
Een deel van het kabinet wilde ten tijde van de Greet Hofmans-affaire dat koningin Juliana aftrad. De troonsafstand was volgens een hoge ambtenaar „zeer nabij”, maar premier Drees wilde er niets van weten.
Dat blijkt uit dossiers die dinsdag in het Nationaal Archief in Den Haag onder grote belangstelling van media en historici werden geopend. Greet Hofmans was de gebedsgenezeres van wie de koningin verwachtte dat ze prinses Christina zou genezen van haar oogkwaal en die, tot ergernis van prins Bernhard, grote invloed kreeg aan het hof.
De openbaar gemaakte dossiers bestaan uit stukken van oud-politici en vroegere ambtenaren die aangegeven hadden dat hun dossiers openbaar mochten worden als koningin Juliana en prins Bernhard beiden zouden zijn overleden.
Een van hen was de voormalig secretaris-generaal van Algemene Zaken, mr. C. Fock. Die was destijds betrokken bij de Commissie van Drie, die de zaken rond Hofmans en Juliana onderzocht. In 1978 tekende Fock onder meer nog op dat de vroegere minister van Buitenlandse Zaken Beijen uit was op de abdicatie van Juliana: „Zoals in punt 8 vermeld, was Beijen’s doel abdicatie, gevolgd door troonsbestijging (eventueel met een kort regentschap van (o.a.?) de Prins) van Beatrix, waarbij de Prins meende grote invloed op zijn dochter te zullen uitoefenen. Zoals uit punt 8 blijkt, waren sommige leden van de ministerraad van dezelfde mening. Er is in die kring ernstig over gedacht de Koningin uit de ouderlijke macht te doen ontzetten (hetgeen vanzelfsprekend Troonsafstand zou hebben meegebracht); ook is gedacht aan een ontoerekeningsvatbaarheidsverklaring van de Koningin.”
De ministers Staf, Mansholt en Klompé zouden het met Beijen eens zijn geweest. Minister-president Drees wilde echter niets van abdicatie weten. Hieruit blijkt dat niet alleen het hof, zoals bekend, in een voor- en tegenkamp jegens Hofmans verdeeld was, maar ook min of meer het kabinet.
Fock schrijft: „De Minister-President Dr. W. Drees (Tweede Kab. Drees 2/9/52-13/10/56 en Derde Kab. Drees 13/10/56-22/12/58) wenste elke gedachte aan abdicatie te verwerpen. Dit in tegenstelling met een aantal leden van de Ministerraad (Tweede Kab. Drees), waarvan Mr. J. W. Beyen, Minister van Buitenlandse Zaken (vriend van de Prins en van de Directeur van het Kabinet der Koningin Mej. Mr. M. Tellegen), de aanvoerder was.
Anderen in het Tweede Kab. Drees die (zij het ongetwijfeld in nuances) overeenkomstig dachten, waren Ir. C. Staf, Minister van Oorlog en Marine, Dr. S. L. Mansholt, Minister van Landbouw, en in het Derde Kab. Drees, eveneens Mej. Dr. M. A. M. Klompé, Minister van Overzeese Rijksdelen (Klompé was in werkelijkheid minister van Maatschappelijk Werk in het derde kabinet-Drees, red.).
De rest van de ministerraad sprak zich nauwelijks of niet uit, al was het bijvoorbeeld duidelijk, dat Dr. L. J. M. Beel, Vice Minister President in het Tweede Kab. Drees, zijn voorzitter volledig steunde.”
Fock krabbelde er nog een paar conclusies bij. Volgens hem is de troonsafstand „zeer nabij” geweest en waren Bernhard en Beijen de hoofdrolspelers in de „manipulaties. Was de opzet geslaagd, dan was het volgens Fock waarschijnlijk wel afgelopen geweest met de positie van het Huis van Oranje. Alleen het onverstoorbare optreden van premier Drees heeft kunnen voorkomen dat de koningin zou aftreden. Koningin Juliana had dan ook nog lang alleen van Drees een portret op haar werktafel, blijkt ook uit de archiefstukken van Fock.
Juliana gaf later ook pas na veel soebatten haar fiat aan de ambassadeursbenoeming van Beijen in Parijs, blijkt uit de woorden van Fock: „Het is Mr. J. M. A. H. Luns met grote moeite gelukt de steeds weigerende Majesteit uiteindelijk tot tekening van het Kon. Besluit te bewegen.”
Bij de stukken in het Nationaal Archief zit ook een dossier van de baas van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), L. Einthoven. Die omvat onder meer beschrijvingen van de bijeenkomsten met Hofmans op Het Oude Loo in Apeldoorn. De Brit Philip Metman, die uitgenodigd was voor een spreekbeurt, sloeg later zelf alarm over de activiteiten daar. Hij zegt in een in het Nederlands geschreven brief dat een „moreele en intellectueele isoleering der Koningin een situatie schept waarvan ik niet het recht heb te zwijgen.”
Metman schrijft dat Hofmans met ene Kaiser de touwtjes in handen hield en dat de twee volgens hem „een doel vervolgden waarvan het mij buitengewoon moeilijk valt of het berustte op drooomerij of op onbegrijpelijk-sinistere beweeggronden.”
Hofmans stelde zich vrijwillig onder invloed van gehoorhallucinaties en Kaiser experimenteerde met Metman „om te zien of ik al voldoende ’gehypnotizeerd’ was om blindelings een ’gebod’ van mej. Hofmans te volgen.”