Promovenda Tydeman: Definitie van begrip religie ontbreekt in wet
Voor rechters en de Belastingdienst zou er een duidelijke definitie moeten komen van de begrippen ”religie” en ”spiritualiteit”. Nu is daar onduidelijkheid over en moeten rechters zelf tot een beschrijving komen.
Dat constateert Mitra Tydeman-Yousef in het promotieonderzoek dat zij donderdag verdedigde aan de Erasmus School of Law in Rotterdam. Tydeman deed „een juridisch en fiscaal onderzoek naar de ANBI-categorie religie, spiritualiteit en levensbeschouwing.” Een ANBI is een algemeen nut beogende instelling. Giften aan organisaties met een ANBI-status kunnen worden afgetrokken bij de belastingaangifte. Kerken hebben veelal ook een ANBI-status.
Om meer duidelijkheid te scheppen, formuleert Tydeman in haar proefschrift een definitie van het begrip religie waarin ook nieuwe religies en minderheidsreligies een plek krijgen, „maar die tegelijk onderscheidend is van spiritualiteit.”
Ruim twintig procent van de in totaal 45.000 organisaties en instellingen met een ANBI-status hebben een religieuze of spirituele doelstelling. „Dat is dus best wel een omvangrijke ANBI-categorie”, aldus Tydeman.
Niet-christelijke religieuze stromingen maken zelden gebruik van de rechtsvorm ”kerkgenootschap”, ontdekte de promovenda. Zij vond in het Handelsregister twee islamitische organisaties die dat wel hebben gedaan: „Dat is bijvoorbeeld zo omdat dit te veel de associatie oproept met de joodse en christelijke denominaties. Een boeddhistische stroming is niet theïstisch en zou zich niet snel als kerkgenootschap registreren, maar dit kan wel. Ik zou deze rechtsvorm anders noemen, denk aan een ”geestelijk genootschap” of een andere meer inclusieve benaming. Overigens zou ik deze rechtsvorm dan ook opstellen voor spiritualiteit en levensbeschouwing.”
Doordat organisatie zich niet registreren als ”kerkgenootschap” terwijl dat wel zou kunnen, lopen zij „een aantal fiscale voordelen mis die kerkgenootschappen wel hebben.” Zo hoeven kerkgenootschappen met een ANBI-status de namen van hun bestuurders niet te publiceren. Tydeman: „De wetgever heeft die uitzondering gecreëerd omdat je uit die publicatie een geloofsovertuiging kan afleiden en dat geniet extra bescherming in de privacywet (AVG). Als dat de afweging is, dan zou je ook een uitzondering moeten maken voor andere geloofsgemeenschappen die geen kerkgenootschappen zijn.”
De wetgeving zou eenduidig moeten zijn, vindt Tydeman. „Trek die uitzondering breder door of schrap de uitzondering volledig. Dat is niet aan mij, want uiteindelijk is dat een politieke keuze. Maar wees in ieder geval consequent.”
Religieuze instellingen betalen verder geen onroerendezaakbelasting voor hun gebouwen die in gebruik zijn voor de openbare eredienst. „Waarom geen wettelijke uitzondering in de onroerendezaakbelasting voor andere openbare gebouwen met een algemeen nut, zoals bibliotheken en universiteiten”, vraagt de onderzoeker zich af. Nu is het zo dat gemeenten zelf mogen beslissen welke openbare gebouwen zijn uitgezonderd.