Priester-Offer-Altaar
Jesaja 53:6
„Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons eenieder naar zijn weg, doch de Heere heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen.”
Het doel van Jezus’ leven en sterven was om dit grote werk der verlossing voor ons te volbrengen. Dat Christus Zichzelf voor ons heiligde, bewijst duidelijk dat Zijn dood plaatsvervangend was, dat Hij in onze plaats gestorven is. Als de priester het offer heiligde, werd het afgezonderd voor het volk. Zo staat er van de zondebok geschreven: „Aäron zal beide zijn handen op het hoofd van de levende bok leggen en zal daarop al de ongerechtigheden der kinderen Israëls en al hun overtredingen, naar al hun zonden, belijden en hij zal die op het hoofd van de bok leggen en zal hem door de hand van een man, naar de woestijn uitlaten” (Leviticus 16:21; Jesaja 53:6,7). Hij stond in onze plaats om onze last te dragen. Zoals Aäron de ongerechtigheden van het volk op de bok legde, zo werden de onze op Christus gelegd. Op die dag werd tegen Hem gezegd: „Op U zij hun hoogmoed, hun ongeloof, de hardheid van hun hart, hun ongerechtige gedachten en daden, hun aardsgezindheid.” Kortom, al hun zonden. U wordt voor hen geheiligd om in hun plaats geofferd te worden. Zijn dood was in onze plaats en tot ons welzijn. Dat Christus Zichzelf heiligde, bewijst dat Hij een zeer bijzonder Persoon was, want het getuigt dat Hij tegelijk Priester, Offerande en Altaar was; een zaak waarvan in de wereld nooit eerder gehoord werd.
John Flavel, predikant te Dartmouth
(”Gods onbegrijpelijke liefde”, 1664)