De ziel is uitzondering op de regel geworden
Is de ziel te horen in wat mensen vertellen over hun spirituele, geestelijke leven, over hun zoeken naar zin? Op welke woorden of beelden zouden we kunnen letten om de ziel ”tevoorschijn te luisteren”?
Natuurlijk, theoretisch, godsdienstig en filosofisch is de ziel altijd in verband gebracht met het fysische, het lichamelijke, met de adem en de ademhaling, met het hart en tegenwoordig vooral met het brein. En religieus gesproken is er de onsterfelijke ziel. De ziel als het immateriële deel van wie we zijn, dat op enigerlei wijze blijft voortbestaan. Tussen deze twee uitersten, woorden en uitdrukkingen voor de verbinding van de ziel met het lichamelijke en het onsterfelijke, horen we typeringen die verwijzen naar de ziel als de unieke persoon, naar de emotionele en intellectuele binnenwereld of binnenruimte, ook wel de morele binnenruimte. En er is sprake van de ziel als de interne (goddelijke) kracht, vonk of energie.
Vage woorden?
Maar wat horen we ervan als mensen zich uitspreken over hun spiritualiteit? Gaat het hier nu niet om al te vage zegswijzen, die onbruikbaar zijn geworden? Neem naast het begrip ziel het minstens zo vage begrip spiritualiteit of spiritueel leven. Komen we niet in een heel vaag domein terecht met woorden die verwijzen naar zaken die vanwege die vaagheid in de wetenschap allang niet meer meetellen? Toch stel ik voor om naar spiritualiteit (spiritueel, geestelijk leven) te luisteren als mogelijke vindplaats voor verwijzingen naar de ziel.
Wanneer doet spiritualiteit zich eigenlijk voor? Het kan er altijd wel zijn, al dan niet sluimerend, maar in lastige omstandigheden, in chaos, bij geworstel en stress, in geval van ziekte of onder al te grote druk treedt het dikwijls sterker naar voren.
Twee Britse theologen, Swinton en Pattison, stelden dat spiritualiteit onder bepaalde omstandigheden opduikt, tevoorschijn komt en antwoord zoekt op bepaalde noden, op behoeften in zulke lastige omstandigheden. Maar ook dan is het nog steeds vaag, ook dan is niet meteen ondubbelzinnig duidelijk waar het om gaat. Het is echter helemaal niet zo verwonderlijk dat in lastige situaties mensen vage of omstreden woorden en termen gebruiken, dat mensen in kommervolle omstandigheden woorden kwijt zijn, de woorden hun ontschieten en ze woorden zoeken, hoe vaag om te beginnen ook.
Swinton en Pattison introduceerden de term ”limit language”, grenstaal. Het is inderdaad vage taal, die duidt op een grens tussen wat nog duidelijk is en wat vooral erg onduidelijk is geworden. Dat is nu eenmaal wat er aan de hand is in bijvoorbeeld een crisis. Het is aarzelen of hakkelen, zoeken naar woorden.
Maar hoe aarzelend ook, dat betekent niet dat het misplaatst of betekenisloos is, dat het nergens over gaat. Het zegt zo veel als dat er grenzen zijn aan woorden in levenssituaties die om allerlei redenen ingewikkeld zijn. Dat ik niet meer zeker ben over waarover ik het heb, betekent nog niet dat ik het net zo goed kan laten voor wat het is, dat het de moeite niet waard is, dat het niks is. Vage woorden zijn soms alles wat er nog over is.
Kloof
Als woorden als spiritualiteit en ziel zulke grenswoorden zijn, dan functioneren die woorden dus om te benoemen wat weg is, wat zoek is. Dat is het crisisachtige ervan, de worsteling, de nood zelfs. Dat is immers waarmee mensen in grenssituaties geconfronteerd worden, met wat er niet (meer) is. Maar dat wil niet zeggen dat het betekenisloos is.
Swinton en Pattison stelden dat het begrijpelijk is dat mensen in moeilijke omstandigheden worstelen met hun spirituele leven (en hun ziel) en zoeken naar woorden. Maar, en dat gaat een stap verder, zij stelden ook dat die woorden ontbreken in zorgpraktijken, bij zorgverleners, zoals in gesprekstherapie, omdat ze te vaag en daarmee onbruikbaar zijn. Het vage, softe woord wijst ook op een kloof tussen zorgpraktijken en ervaringen van gebruikers van die zorg, met als gevolg dat het er niet of maar moeilijk over kan gaan.
Daarmee krijgt het vage, softe woord ineens ook een kritische spits. Want waarom ontbreken die woorden eigenlijk in de zorg? Waarom hebben zorgverleners zulke woorden niet tot hun beschikking? Is dat niet een tekort in zorg en therapie? Gebruikers van zorg blijken dat wel degelijk als een tekort te ervaren. Want met wie kunnen ze dan over hun zoeken naar woorden praten?
Uitzondering
Er blijven vele vragen over. De verwetenschappelijking van de psyche leidde tot het vertrek van de ziel uit de academische wetenschap en we moeten ons danig inspannen om in woorden die mensen gebruiken voor hun spiritualiteit nog iets op te vangen van de ziel. Zijn we het verleerd, of zoeken we tevergeefs omdat er inderdaad geen ziel is? Hoe moeten we dit nu opvatten?
Ik zou willen zeggen dat de ziel uitzondering op de regel is geworden, nadat deze eeuwenlang de regel was. Er is eeuwenlang vanzelfsprekend over de ziel gesproken. Maar de ziel is vervangen door het zelf en psychische functies. De regel, academisch en populairwetenschappelijk, is het zelf geworden, de ziel is de uitzondering. Wat betekent het dan om te zeggen dat de ziel uitzondering is geworden? De uitzondering in relatie tot de algemene regel is niet die van een rariteit of van een achterhaald idee. De dynamiek tussen regel en uitzondering is die van niet-vrijblijvende kritiek van de uitzondering op de algemene regel.
Deze gedachtegang ontlenen we aan de filosoof Kierkegaard (1813-1855). Hij betoogt in zijn boek ”De Herhaling” (1843) dat de tegenstelling of zelfs strijd tussen de uitzondering en de algemene regel een beproeving is voor de uitzondering. Een beproeving om te laten zien of de uitzondering ook standhoudt! Is het wel een echte uitzondering? Is de ziel wel een echte uitzondering? Die beproeving noemt Kierkegaard een geestelijke oefening. Als de uitzondering geen standhoudt, dan is ze geen uitzondering. En omgekeerd, wie niet in uitzonderingen kan denken, verliest zich in oppervlakkige algemeenheden. Zonder de uitzondering is er weinig uitdaging om over algemene regels na te denken. De uitzondering daarentegen denkt altijd na over het algemene! Ze moet ook wel en doet het met hartstocht, schrijft Kierkegaard, anders verdwijnt ze.
Door de uitzondering stuit het algemene op zijn grenzen. Op deze wijze vinden we een nog weer diepere betekenis voor de uitdrukking ”limit language”. De ziel dient zich onverminderd aan, meldt zich met de kracht van de uitzondering. Die kracht van de ziel, leerde kerkvader Augustinus (354-430), is de kracht van zijn liefde.
De auteur is psychiater, werkzaam bij GGz Centraal, en bijzonder hoogleraar levensbeschouwing en geestelijke volksgezondheid, met bijzondere aandacht voor spiritualiteit en psychiatrie, aan de KU Leuven, namens het Kenniscentrum voor Levensbeschouwing en Geestelijke Volksgezondheid (KSGV). Dit artikel is een samenvatting van zijn op 18 maart in Leuven uitgesproken inaugurele rede.