Nauwe verhouding geloofsbelijdenis en avondmaal vraagt om pastorale fijngevoeligheid
Verschillende jongeren hopen rond Pasen belijdenis van het geloof af te leggen. Daarom is het goed om ons (opnieuw) op de verhouding tussen geloofsbelijdenis en heilig avondmaal te bezinnen.
Paulus noemt belijden en geloven in één zin: „Indien gij met uw mond zult belijden de Heere Jezus, en met uw hart geloven, dat God Hem uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij zalig worden” (Rom. 10:9). In 1 Korinthe 11:28 zijn de zelfbeproeving en het deelnemen aan de maaltijd des Heeren onlosmakelijk met elkaar verbonden. Exegetisch is daar de vraag niet óf men deelneemt maar hóé men deelneemt.
Ook in de kerkhistorie vinden we deze samenhang. In de Vroege Kerk was het onderwijs dat de catechumenen (leerlingen) ontvingen duidelijk gericht op de viering van het heilig avondmaal. Twee tot drie jaar leefden de catechumenen mee met de gemeente en woonden ze de kerkdiensten bij. Maar voor het tweede deel van de dienst, de viering van het avondmaal, verlieten zij de kerk. Na twee of drie jaar kon men op persoonlijk verzoek toegelaten worden tot de belijdenis en daarna de heilige doop.
Hieraan ging een uitvoerige catechese vooraf: zeven weken onderwijs, vijf dagen per week en per dag drie uren! In de paasnacht volgde dan de geloofsbelijdenis, daarna de bediening van de heilige doop in de doopkapel. Een week lang droeg men het witte doopkleed om de eerstvolgende zondag voor het eerst te kunnen deelnemen aan de maaltijd des Heeren.
Bij Calvijn en Luther zien we deze samenhang tussen geloofsbelijdenis en heilig avondmaal ook. Bij Calvijn deden jongeren van 12 tot 14 jaar geloofsbelijdenis om daarna toegelaten te worden tot de tafel des Heeren. De predikanten van de Nadere Reformatie gingen evenzeer uit van de samenhang tussen geloofsbelijdenis en heilig avondmaal, behalve ds. Smijtegelt.
Motieven
Als kerken van de Reformatie willen we staan in de Bijbels-gereformeerde traditie. Dat betekent dat de belijdeniscatechese staat tussen de sacramenten van doop en avondmaal. Belijdenis doen van alleen ”historisch geloof” valt dan ook niet Bijbels te onderbouwen.
Dat houdt dan ook in dat we als predikanten en ouderlingen de wacht hebben te betrekken bij de toelating van de belijdeniscatechisanten tot de openbare geloofsbelijdenis. Nee, het gaat er niet om dat wij bij hen een geloofsexamen afnemen. Wij kunnen immers de harten niet beoordelen. Maar wel is het nodig om in een persoonlijk gesprek te vragen naar hun motieven om de belijdeniscatechese te volgen en (wellicht) geloofsbelijdenis af te leggen. We willen graag iets horen van hun leven met de Heere en de verborgen omgang met God.
Dagelijks proces
Moet je dan om geloofsbelijdenis te kunnen afleggen bekeerd zijn? Laten we voorzichtig zijn met de term ”bekeerd zijn”. Luther zei al: Bekering is niet een zijn, maar een worden. Je bent er nog niet; de bekering moet dagelijks groeien. Bekering is dan ook niet een afgerond geheel maar een dagelijks proces (zie Heidelbergse Catechismus, zondag 33). De bekende oefenaar Wulfert Floor zei in dit verband: „Ik spreek niet graag over bekeerd zijn, ik zeg liever dat men ”bekeerlijk” is.” ”Bekeerlijk” wil zeggen: niet meer onbekeerlijk, hard en ongevoelig, maar ontvankelijk en werkzaam met de eis van de Heere.
Daarom is ook voor de geloofsbelijdenis een beginsel van geloof en bekering noodzakelijk. Hoe zou het anders een belijdenis van het geloof (objectief en subjectief) kunnen zijn? Daarom verlangen we in de gesprekken met de belijdeniscatechisanten iets te horen over schuldbesef, verlangen naar en steunen op Christus en de begeerte om te leven naar Gods geboden (zie de vragen in het doopformulier voor volwassenen, die ten principale ook gelden voor de belijdeniscatechisanten die als baby gedoopt zijn). Het is in dit verband opvallend dat in dit formulier de vierde vraag ook handelt over deelname aan het heilig avondmaal!
De gesprekken met de belijdeniscatechisanten vragen om pastorale wijsheid en fijngevoeligheid. Wij zien slechts de buitenkant: de een zal het goed kunnen verwoorden terwijl het achteraf toch oppervlakkig blijkt te zijn, de ander kan het moeilijk verwoorden maar blijkt toch een diep geloofsleven te hebben. Wij zien aan wat voor ogen is, maar de Heere ziet het hart aan! Daarom heeft de kerk de eeuwen door gezegd: wie het christelijk geloof belijdt en overeenkomstig de afgelegde belijdenis leeft, moet naar het oordeel der liefde voor een oprecht christen worden gehouden (zie Dordtse Leerregels III-IV, 15).
Bruidegom
En nu de praktijk. We zien dat er jongeren en ouderen zijn die geloofsbelijdenis hebben afgelegd en niet deelnemen aan het heilig avondmaal. Wat zijn mogelijke oorzaken? Zijn ze „er nog niet aan toe”? Willen ze eerst weten of ze „echt bekeerd” zijn? Of denken ze te zondig te zijn om tot Jezus te gaan? In een pastoraal gesprek zal hierop tactvol en voorzichtig ingegaan dienen te worden. Om zo mogelijk onnodige drempels weg te nemen, zodat alsnog de weg geopend kan worden tot de tafel des Heeren.
Anderzijds zijn er ook belijdende leden die het vanzelfsprekend vinden om aan te gaan. Ze denken: we zijn ertoe verplicht en wanneer we niet deelnemen, horen we er niet bij. Duidelijk is dat dit geen deugdelijke grond voor deelname aan het heilig avondmaal kan zijn. Je gaat niet met anderen mee „omdat het zo hoort”, maar omdat er in het hart een verlangen, een hunkeren is naar de Bruidegom. Wie de Bruidegom niet kent, kan en mag (nog) niet deelnemen aan de maaltijd van de Bruidegom.
Concreet: het consistorie heeft opzicht en toezicht te houden op de (aanstaande) belijdende leden. Hebben we in het verleden geen mensen toegelaten die daar (nog) niet aan toe waren? Die op lichtvaardige gronden hun jawoord gaven, wat nu helaas aan hun levenswandel te zien is?
Dure plicht
Nog een punt vraagt aandacht. Zonder de indruk te wekken dat we mensen na hun eerste avondmaalsgang moeten examineren, hebben we als ouderlingen wel de dure plicht deze mensen pastoraal te begeleiden. Het is niet wenselijk dat hierover pas veel later gesproken wordt in een regulier huisbezoek. Dat kan wel een halfjaar later zijn. Heb dus ook pastorale zorg voor de leden die voor het eerst deelnamen aan de tafel des Heeren. Wat kan het ons goed doen wanneer ze ons iets in vertrouwen willen delen over de zegen die ze ontvangen hebben in het heilig sacrament.
Kortom: om de tafel des Heeren zo veel mogelijk heilig te houden, is het onze opdracht om in de voorbereiding op de geloofsbelijdenis „dieper af te steken.” We mogen, na de motieven voor het belijdenis doen te hebben gehoord en na de eerste deelname aan het sacrament, mensen niet „laten rondzwemmen.” We hebben de plicht hen met liefdevolle en pastorale nazorg te omringen. Opdat alles met orde en eerbied zal plaatsvinden en de sacramenten, zo veel als mogelijk is, tot eer van God en tot opbouw van Zijn gemeente bediend zullen worden.
De auteur is predikant van de hervormde gemeente De Bron te Urk. Dit artikel is een uitwerking van bezinning op dit onderwerp binnen de kerkenraad.