Jannie van Belzen: Sonnevanck heeft mijn leven gestempeld
Drie uur en drie kwartier duurde de treinreis van Arnemuiden naar Harderwijk. Jannie Poortvliet was nog nét geen zeventien toen ze in augustus 1965 als leerling-verpleegster vertrok naar het christelijke Sanatorium Sonnevanck om tbc-patiënten te gaan verzorgen.
Door de corona-epidemie kwamen de herinneringen aan die tijd bij Jannie van Belzen-Poortvliet (1948) weer helemaal terug. „Net als in de afgelopen twee jaar was er sprake van een gevecht tegen een besmettelijke ziekte.” De spraakzame Zeeuwse schreef er het boek ”Verpleegster in besmet gebied” over. Het verhaal is weergegeven vanuit het perspectief van hoofdpersoon Annelies, maar een katern met zwart-witfoto’s maakt duidelijk dat het gebaseerd is op de ervaringen van de schrijfster zelf.
„De drie jaren bij Sonnevanck hebben mijn leven gestempeld”, vertelt Van Belzen, bladerend door het plakboek uit die tijd. „Ik ben er gevormd tot de persoon die ik nu ben.” Na drie jaar in den vreemde keerde ze terug op haar geboortegrond. „In bijna elke brief die ze me in Sonnevanck schreef, vroeg mijn moeder of ik weer die kant op zou komen als ik mijn diploma had gehaald. Ik heb na mijn terugkeer onder meer in het ziekenhuis van Middelburg gewerkt. Wonen in Zeeland was ook wel praktisch omdat mijn man er visser was.”
Annelies zat op de rand van het bed en streek het lijstje opnieuw glad. Had ze nu echt alles? Grinnikend zette ze een kruisje achter de vier kamizooltjes. Ze had op advies van tante Lies toch nog een paar extra hemdjes met korte mouwen gekocht. Tante wist dat ze een koukleum was.
Annelies had van een klant gehoord dat het in de winter in een sanatorium koud kon zijn. Vooral in die open ruimtes, op de waranda’s, de plek waar overdag een aantal patiënten in een rieten ligstoel lagen. Het kon er zo koud zijn, dat er warme kruiken werden uitgedeeld.
Kamizooltjes… Annelies moest nog steeds om dat rare woord lachen. Ze was geïnteresseerd in geschiedenis, en had dat eigenaardige ouderwetse woord in het woordenboek opgezocht. In de Dikke Van Dale stonden daarvoor verschillende benamingen. Kamizooltjes waren wollen onderlijfjes voor dames, met of zonder lange mouwen. Het waren dus gewoon borstrokken zoals vader en de broers die in de wintermaanden droegen.
Waarom ging een meisje uit Zeeland zo ver van huis om verpleegster te worden?
„Bij Sonnevanck mocht je als 17-jarige aan de opleiding beginnen. Normaal gesproken moest je daarvoor 18 jaar zijn. Ik wilde zó graag verpleegster worden dat ik besloot om me bij het sanatorium in Harderwijk aan te melden. Het zal er al vroeg in; als kind zorgde ik voor mijn moeder toen zij ziek was en ging ik met mijn broers naar de tandarts. Precies op de dag dat mijn opleiding begon werd ik 17. Natuurlijk had ik wel eens heimwee, want ik was een echt moederskind. Maar ik had het ervoor over. Als ik vrij was en met de trein in Zeeland aankwam dacht ik: ik ben weer thuis. Maar eenmaal thuis verlangde ik naar Harderwijk.”
Moeder leek gerustgesteld. Ze stopte de zakdoek in haar tas en ging rechterop zitten.
„Dit moet u goed onthouden, ons team houdt alle zusters goed in de gaten.” De dokter tikte op het dossier. „Alle leerling-verpleegsters worden eerst ingeënt. De meisjes worden elke maand gewogen, en de beginnelingen worden in elk geval goed begeleid in de omgang met de patiënten.”
Hij legde zijn hand op zijn hart. „Ik beloof u dat ik extra op uw dochter zal letten. Ik ben een oude rot in het vak, ik weet heel goed hoe de ziekte zich kan ontwikkelen of openbaren.”
Moeders witte muts ging een paar keer instemmend op en neer. „Dank u wel, dokter.”
Een broertje was voor uw geboorte aan tbc overleden. Dat weerhield u niet om te gaan?
„Mijn moeder had er wel moeite mee dat ik ging werken met zwaar besmette patiënten. Behalve haar zoontje waren ook een neefje en een schoonzusje aan de ziekte overleden. Ze was dus erg bezorgd. Tijdens een eerste kennismakingsbezoek in Harderwijk vertelde ze dat tegen de arts die mij onderzocht. Die stelde haar gerust en zei dat ik kerngezond was. Zelf zag ik er minder tegen op. Als je verpleegster wilde worden was het verplicht om je te laten inenten. Dat werd in die tijd gewoon geaccepteerd, ook door orthodoxe christenen. Bovendien waren de hygiëneregels bij Sonnevanck ontzettend streng. Alles moest blinkend schoon zijn, dat werd er vanaf het begin in gehamerd. We moesten afstand houden tot de patiënten en bij verschonen van de bedden de mond dichtdoen. Familieleden moesten achter het glas blijven als ze op bezoek kwamen.”
Bij Greet hoefde je iets geen twee keer te zeggen. Ze was een regelaar. Na die bewuste eerste avond op haar kamer had Greet een etentje in het pannenkoekenhuis georganiseerd, zij tweeën met Henk en Martin. Ze hadden Henk geprezen om zijn mooie soldatenpak, dat hem zo netjes stond. Daarna probeerden ze hem een beetje uit te horen over zijn vrienden en vooral over Bart, met wie hij op maandagmorgen in de trein zat. Na wat over en weer gepraat had Annelies Henk gevraagd of hij Bart de groeten van haar wilde overbrengen. Een paar weken later was de brief gekomen.
In uw boek schrijft u over Annelies als hoofdpersoon. Waarom deze vertelvorm?
„Ik vind het gemakkelijker om over iemand anders te schrijven dan over mezelf. Annelies vind ik een mooie naam – er zit ook iets van Jannie in. Bovendien had ik zo de vrijheid om hier en daar wat romantiek in het verhaal te brengen. De stiekeme ontmoeting van Annelies en haar collega Greet met twee vrienden op Sonnevanck is niet echt zo gebeurd. Maar verder heb ik geprobeerd zo eerlijk mogelijk weer te geven hoe het in dit tijd ging. Gelukkig heb ik uit die tijd nog een plakboek vol foto’s bewaard. De brieven van thuis heb ik bijna allemaal verscheurd. Achteraf heel jammer natuurlijk, maar ze zitten nog allemaal in mijn hoofd.”
De patiënten van de Sonnevanck-paviljoenen keken allemaal uit naar de kerstdagen. Even uit de sleur van alledag. Niet de hele dag braaf in bed hoeven liggen, maar zoals thuis bij het kerstdiner aan tafel te zitten, gezellig met elkaar eten en nieuwtjes uit te wisselen. Op de feestdagen waren de regels minder streng, en knepen de dokters en de zusters een oogje dicht.
De eerste kerstdag begon al vroeg. Nog voor het ontbijt gingen de dagdienstzusters buiten kerstliedjes zingen, in uniform, maar met een winterjas erover. Er was al een dun laagje sneeuw gevallen.
Hoe hebt u de tijd dat u in Harderwijk werkte ervaren?
„Ik kijk met een goed gevoel terug op die tijd. We gingen later met de kinderen zo nu en dan weleens een dagje naar Harderwijk. Of een weekje op vakantie naar de Veluwe. Om de band met het verleden te koesteren. We hadden voor de coronacrisis ook een weekje richting Harderwijk geboekt. Maar dat kon toen niet doorgaan. Op Sonnevanck is de basis gelegd voor mijn verdere leven. Ik leerde er wat het is om iets voor een ander over te hebben, je uit liefde voor anderen in te zetten. De instelling ademde helemaal hoe je als christen moest zijn. Sonnevanck was een dorp op zich, met een winkel, een kerk, een ziekenhuis. Kinderen kregen les op bed, dan leek de ziekenzaal op een schooltje. In het sanatorium lagen mensen die met tbc besmet waren, er heerste echt een epidemie. Het was een nare ziekte; er stierven veel mensen en vrouwen konden onvruchtbaar door tbc. Inmiddels was er wel een medicijn uit Amerika beschikbaar, maar de patiënten moesten nog wel lange tijd blijven kuren. En daarvoor kwamen ze ook naar Sonnevanck. De regels waren heel streng; er werd alles aan gedaan om verdere besmettingen te voorkomen. Net als bij corona werd de ziekte verspreid door hoesten. Mannen, vrouwen en kinderen lagen in aparte paviljoens; ook zieke gezinsleden werden van elkaar gescheiden. Wanneer een man en een vrouw tijdens een wandeling een zoen uitwisselden werd dat bestraft met een dag verplichte bedrust of nog langer. Kinderen moesten tijdens bezoekuren achter glas blijven; sommigen kenden hun eigen moeder niet eens meer. Ik vond het fijn om deze mensen te verzorgen, liefde en aandacht te geven. In mijn vrije tijd ging ik ook wel langs bij patiënten die geen bezoek kregen. Of met kinderen een lied zingen. Natuurlijk was het ook wel eens zwaar.”
„Nu mag je op de bank gaan liggen. De zuster komt weer bij je zitten. Als er iets is, steek je je hand omhoog.” Uiterst voorzichtig bracht de dokter de buis naar binnen.
„Goed zo, het gaat prima. Nu breng ik een microscooplampje naar binnen, dan kan ik je longen bekijken,” sprak de dokter op een kalmerende toon.
„Zuster, wil je ook even kijken? Je kunt de haard nu goed zien.”
Annelies ging naast de dokter staan en keek met één oog in de buis. Wat ze zag was een rode massa en verder niets.
„O ja, nu u het zegt”, zei Annelies schijnheilig. Ze ging vlug weer op het krukje zitten.
Op Baukes voorhoofd parelden zweetdruppeltjes. Met een doekje wiste Annelies ze af.
Wat vond u moeilijk?
„De collega’s en patiënten vormden een grote familie. Maar we mochten niet al te close met de zieken worden, want die gingen na verloop van tijd natuurlijk weer naar huis. We konden geen band met hen opbouwen. Dat vond ik wel lastig. Ik herinner me nog een vrouw die me bij het afscheid een ketting gaf. „Je komt nog wel eens een keer langs, toch?” vroeg ze. „Natúúrlijk”, zei ik, maar daar is nooit meer van gekomen. Daar denk ik nog wel eens aan. Zou ze nog leven? In de tijd dat ik er was stierven er ook mensen. Ik weet nog goed dat ik een keer alleen met een vrouw naar het mortuarium moest waar haar man lag opgebaard. Zulke dingen deed je gewoon. Aan de andere kant konden we ook wel eens gek doen, misschien juist om met die nare dingen om te kunnen gaan. We waren ook nog jong. Als verpleegsters gingen we ’s avonds af en toe naar de stad om een snack of een ijsje te halen. Onder diensttijd gebeurde dat ook wel eens stiekem. Toen de mannelijke patiënten daar lucht van kregen, gingen die dat op onze fietsen ook doen – met pantoffels en ochtendjas aan. Ze namen dan ook wat lekkers voor ons mee.”
Hoe kijkt u aan tegen de huidige situatie in de zorg?
„Ik zou willen pleiten voor herinvoering van de dienstplicht voor jongens en invoering van een maatschappelijke stage in de zorg voor meisjes. Dan leren ze om sociaal met elkaar om te gaan en zich in te zetten voor de ander. Niet alles draait om geld in het leven. Zelf zou ik er onmiddellijk weer voor kiezen om verpleegster te worden. Liefde, zorg en opofferingsgezindheid zijn kernwoorden die bij dit beroep horen. Zeker christenen moet dat aanspreken.”
Boekgegevens
Verpleegster in besmet gebied, Jannie J. van Belzen-Poortvliet; uitg. Drukkerij Van Velzen; 187 blz.; € 18,50