Bid in oorlogstijd maar noem geen namen
„Zou jij op de preekstoel voor een overwinning van Oekraïne bidden? Of voor de ondergang van Poetin en zijn kliek?” „Nee, zo rechtstreeks niet”, was mijn eerste reactie toen mij dit gevraagd werd, maar ik kon niet zeggen waarom. De vraagsteller dwong me erover na te denken.
De apostel Paulus wil dat de dienaars van het Evangelie bidden „voor koningen en allen die in hoogheid zijn” (1 Timotheüs 2:1-2). Dat gebed is gericht tot God maar het wordt ook voor de gelovigen gebeden. Het herinnert hen eraan dat boven de tronen die op de aarde staan een hemelse troon staat, een troon waarop de Rechter van hemel en aarde is gezeten, die over ons mensen een oordeel zal vellen dat zowel barmhartig als rechtvaardig is. Zo’n gebed is een politiek ”Verheft uw harten tot God”, dat ons boven het aardse uittilt. Voor die hemelse Rechter staan we als we bidden voor de machtigen der aarde. Ook als we die machtigen oorlog zien voeren.
Dat te beseffen maakt bescheiden in het uitspreken van oordelen, omdat die nooit meer dan menselijke oordelen kunnen zijn, oordelen die feilbaar en nooit absoluut zijn omdat het laatste oordeel aan de hoogste Rechter is.
Die Rechter is ook Regeerder, leert de Bijbel. Ook dat maakt bescheiden. In het bidden bijvoorbeeld om het welslagen van een door mensen opgezette strategie. Alsof wij de Regeerder van het heelal willen voorzeggen waar het met de wereld heen moet.
Psalm 137
Betekent dit dat we alleen om algemene dingen zoals ”vrede” mogen vragen, of om troost en hulp voor hen die onder de oorlog hebben te lijden? Als ik om ”inkeer bij de agressor” bid, heb ik wel degelijk een oordeel uitgesproken. En als ik om moed en volharding voor de leider van Oekraïne bid, spreekt daar verbondenheid uit met een man die onder omstandigheden die iedereen wanhopig zouden maken voor zijn volk blijft staan. En al heb ik niet meer dan een menselijk oordeel over wie het recht aan zijn zijde heeft, toch hoop ik dat het recht zoals ik het zie, zal zegevieren. En in het gebed durf ik daar ook om te vragen – maar altijd in het besef dat dit het recht is zoals ík het zie en dat God het laatste oordeel zal vellen.
Ik kan me voorstellen dat bij toenemend geweld mijn gebed harder zal worden en dat er dingen over mijn lippen zullen komen waar ik nu niet aan denk. Er staat van alles in de psalmen dat ik van de preekstoel nog nooit gebeden heb. Gebeden om recht en wraak en in het uiterste geval om vernietiging van de vijand. Daar wordt –mede vanuit christelijke zijde– weleens kritisch over gesproken, alsof wij christenen dit stadium voorbij zouden zijn. „Wie ooit heeft moeten vluchten en de vernietiging van zijn stad heeft meegemaakt, zal het gevoel van de psalmist begrijpen”, zegt een Joodse commentaar bij Psalm 137, waar om de ondergang van Babel en zijn inwoners gebeden wordt (A. Cohen, de ”Soncino Books of the Bible”). Het hangt er maar van af wat je meemaakt.
„Stil en gerust leven”
Staande voor Gods aangezicht kunnen we alles vragen wat verlangen naar recht en meegevoel met mensen ons ingeeft. Dat recht zal zegevieren, maar ook dat acties om mensen te helpen, mogen slagen. Dat de wereld zijn verantwoordelijkheid beseft, dat diplomaten het goede woord mogen vinden. Dat de agressor tot inkeer komt, maar als we hem blijvend bloed zien vergieten misschien ook dat hij uitgeschakeld mag worden. Alles waar men voor mensen maar om bidden kan, opdat zij „een stil en gerust leven mogen leiden”, zoals Paulus zegt (1 Timotheüs 2:1). Oorlog doet ons beseffen wat een groot goed dat is.
Hoe belangrijk Paulus het gebed voor de hooggeplaatsten ook vindt, namen van keizers en stadhouders hoor je hem niet noemen. Ook in de felste psalmen hoor je de namen van de vijanden tegen wie er gebeden wordt niet. Mij persoonlijk maakt dat huiverig om namen te noemen in het gebed voor de overheden. Als ik om „inkeer bij de agressor” bid, weet men voor wie ik bid. Toch noem ik hem liever niet bij name. Ook in de ‘gewone’ gebeden voor de overheid noem ik de namen van ministers en bestuurders liever niet. Ook niet als ik vraag of in zaken van ”ongekend onrecht” de onderste steen boven mag komen. Wie ben ik om iemand met naam en toenaam voor de hoogste Rechter te brengen? Want voor Hem sta ik als ik op de kansel sta.
Geborgenheid
Ten slotte is er ook de tróóst die in de verheffing van het hart tot God ligt besloten. De ochtend dat ik van de Russische inval hoorde, sloeg ik het lied van Dirk Raphaëlsz. Camphuysen op:
Ik hoor trompetten klinken,
de vijand is nabij.
Ik zie harnassen blinken
en niemand is nabij.
Het hart klopt door ’t benauwen,
dies laat ik diep beschroomd
't gezicht ’t gebergt aanschouwen
of daar ook hulp van koomt.
Daar is geen hulp voorhanden,
voorhanden dan van God,
van God, die ’s werelds landen
heeft onder zijn gebod,
van God, die ’s hemels lichten
heeft onder zijn gebied,
en die ’t weleer al stichtte
dat ’s mensen oge ziet.
Het hart, benauwd door oorlogsgerucht, dat zich boven zijn angst verheft tot de Schepper van hemel en aarde. En tot Christus, Zijn Zoon, die Zijn leven voor de wereld wilde geven en die deze eens oordelen zal. Daar vindt ons hart geborgenheid boven een beangstigende wereld.
De auteur is oud-legerpredikant.