Goddelozen
Omgekeerd zou men van de tekst mogen zeggen: Duisternis is voor de goddelozen gezaaid en ellende voor de huichelaars en alle onbekeerden van hart. Want God verbergt voor hen het licht van Zijn aanschijn en bedreigt hen met tijdelijke en eeuwige straf.Wij zeggen in Gods naam tot de rechtvaardigen dat het hen zal welgaan en tot de goddelozen dat het hen kwalijk zal gaan, want het zaad dat in hun hart ligt is niets anders dan onkruid der verdorvenheid.
Dat heeft de boze daarin gestrooid en draagt vruchten, ja, vruchten die alleen geofferd worden op het altaar van de satan. Laten dan de goddelozen zich verblijden en laten ze in het licht van tijdelijke voorspoed wandelen. Laten zij zich tot opspringen toe verheugen over eer, rijkdom en wellust, die zij soms boven de rechtvaardigen in dit leven hebben. Laten zij zich in duizend hersensschimmen verlustigen en hier op aarde zo voorspoedig zijn dat zij zelf geen banden hebben tot de dood toe. Het is maar een ijdel geluk. Hun lamp zal eens in zwarte duisternis uitgeblust worden. Hier wandelen ze in het akelig donker van hun natuurstaat als kinderen der duisternis.
Valt u dit op het hart? Ziet u de grootheid van uw ellende? Erken en betreur de zonde van uw hart en al de werken van de duisternis, waardoor u van God, de Vader der lichten, gescheiden bent en ga met uw duistere ziel naar de Heere Jezus.
W. Themmen, predikant te Arnhem (Troostgronden der Heiligen, 1750)