Als een smekeling
Psalm 5:3
„Merk op de stem van mijn geroep, o mijn Koning en mijn God! Want tot U zal ik bidden.”
David gebruikt wel menselijke woorden, maar met diezelfde menselijke woorden maakt hij duidelijk dat hij iets hogers bedoelt. Let op de stem van mijn gebed. Hier betekent „de stem van mijn gebed” opnieuw het innerlijk gebed. Zo riep ook Hanna (1 Samuël 1:13). Ze zei eigenlijk niet: „Luister naar de stem van mijn gebed”, maar: „van mijn verzoek.”
Want degene, die bidt, moet de gestalte en houding van een smekeling aannemen. Want de smekeling neemt niet de woorden van een aanklager in zijn mond. Degene, die in het nadeel van zijn vijand bidt, is meer aanklager dan een smekeling. Hebt u gezien, hoe David het gebed naar voren bracht? Hij maakt het geschikt om verhoord te worden.
Laten wij, wanneer we bidden en verhoord willen worden, ook zo eerst het gebed vormgeven, dat het een gebed is en niet een aanklacht wordt en laten we het zo brengen dat het in overeenstemming is met Zijn wetten! Mijn Koning en mijn God.
Wat de profeet hier voortdurend zegt, ja meer nog, wat voor Abraham zo bijzonder was, zoals Paulus ook zegt: „Om welke oorzaak God Zich niet schaamt hun God genaamd te worden.” Dat is het, wat de bruid met beide handen aangegrepen heeft en door het verlangen is ze staande gebleven, want: ze zei Mijn Koning en mijn God. En daarmee toonde ze haar liefde.
Johannes Chrysostomus, aartsbisschop te Constantinopel
(”Psalm 5”; 2010)