Geld voor van alles, maar niet voor AOW
Gedoe over de AOW. Moet de oudedagsuitkering van de staat meestijgen als het kabinet besluit tot een extra verhoging van het minimumloon? Nee, zegt de coalitie. Ja, vindt een meerderheid in de Eerste Kamer. In geld uitgedrukt praten we over zo’n 2,4 miljard euro; structureel, dus blijvend van jaar op jaar. Bepaald niet weinig. Hoewel, als je het afzet tegen de tientallen miljarden die in het regeerakkoord zijn uitgetrokken op allerlei andere terreinen –die overigens als investeringen met toekomstig rendement zeker zinvol zijn– is het te overzien.
Niks nieuws onder de zon trouwens. In 1994 bevestigt CDA-lijsttrekker Eelco Brinkman dat hij de AOW wil bevriezen. Het bezorgt de christendemocraten een zware verkiezingsnederlaag, de ouderenpartijen stormen met zeven zetels het parlement binnen. In 2006 oppert Wouter Bos (PvdA) om de rijkere gepensioneerden via premieheffing te laten meebetalen aan de financiering van de AOW. Hij stelt zijn inzichten bij, maar zijn partij verliest stevig. De vergrijzing betekent dat senioren een steeds groter percentage van de bevolking omvatten. Electoraal vormen zij een belangrijke doelgroep. De gunst van die ruim 3,5 miljoen kiezers verspeel je niet graag.
Het kabinet stelt nu voor mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt meer armslag te geven door het wettelijk minimumloon met 7,5 procent op te trekken. Volgens de spelregels houden de sociale uitkeringen gelijke tred met het minimumloon. In het geval van deze eenmalige, bijzonder verhoging schuiven we de koppeling voor de AOW even terzijde, sprak de coalitie af. Het is dus –anders dan sommige partijen met hun voorstelling van zaken suggereren– geen definitieve ontkoppeling. De periodieke aanpassing aan de loonontwikkeling blijft gewoon intact.
Het begrotingstekort loopt op en het Centraal Planbureau (CPB) waarschuwt dat de staatsschuld op lange termijn de Europese bovengrens mogelijk ver zal overschrijden; waarbij aangetekend dat de hoogte van dat plafond ter discussie staat en de waarde van prognoses voor decennia verderop heel betrekkelijk is. Niettemin, een signaal om aandacht aan te schenken. Vanuit het perspectief van een gezonde overheidshuishouding valt er veel voor te zeggen de kosten van de sociale zekerheid niet structureel fors uit te breiden. Zeker niet als het geen investeringen zijn, maar consumptieve uitgaven.
Maar dat argument heeft de laatste jaren flink aan kracht ingeboet. Zo is bezuinigen een woord dat verbannen lijkt uit de politiek. De overheid kan immers –hoelang nog?, is de vraag– spotgoedkoop lenen. Bij de burger ontstaat het beeld dat er geen rem zit op de uitgaven uit de schakist. Strooien met miljarden, overal geld voor: voor bedrijven in lockdown, voor klimaat, stikstof, onderwijs, voor gedupeerden in Groningen en van de toeslagenaffaire en de vermogenstaks.
Tegen die achtergrond is het voor betrokkenen wel zuur te ervaren dat er voor de AOW geen extra budget beschikbaar komt. Ouderen, die al jarenlang geen indexatie van hun pensioen ontvingen en daardoor koopkracht inleverden, voelen zich bij de verdeling van schaarse middelen behandeld als sluitpost. Wat zeg ik: schaars? Daar twijfelen veel mensen langzamerhand aan. Misschien moet Rutte daarom weer meer het belang van solide overheidsfinanciën uitventen.