Startkapitaal DNB kwam van ondernemers met belangen in slavernij
De Nederlandsche Bank (DNB) was op verschillende manieren betrokken bij slavernij. Dat is de conclusie van het onderzoek ‘Dienstbaar aan de keten?’ van de Universiteit Leiden naar de betrokkenheid van DNB bij het Nederlandse slavernijverleden, vanaf de oprichting in 1814 tot aan de afschaffing van de slavernij in 1863. Zo kwam het startkapitaal van de bank voor een deel van ondernemers met directe belangen in de plantageslavernij. Van de kleine groep van zestien hoofdinvesteerders en bestuurders hadden er maar vijf geen „directe intensieve betrokkenheid bij slavernij”.
Twee van de zestien investeerders zijn in Suriname geboren als kinderen van plantage-eigenaren. Dat is volgens de onderzoekers „illustratief voor de nabijheid van slavernij in deze groep”. „Meer dan hun tijdgenoten”, waren vooraanstaande DNB’ers „persoonlijk, bestuurlijk en politiek betrokken bij koloniale slavernij”, concluderen zij. Sommige bestuurders waren direct betrokken bij het management van plantages.
Een aantal van hen verdedigde ook de politieke belangen van slaveneigenaren. Zo waren ze betrokken bij de totstandkoming van de wetgeving waarmee de slavernij werd afgeschaft. Slaveneigenaren kregen na de Nederlandse afschaffing van de slavernij een compensatie. „Die wetgeving was voordelig voor de slaveneigenaren, mede door de bijdrage van vooraanstaande DNB’ers”, aldus het onderzoek. Van de zes DNB-bestuurders kregen er drie een tegemoetkoming na het afschaffen van de slavernij, waaronder de president.
Na de oprichting was DNB indirect betrokken bij de Nederlandse koloniale slavernij. Zo werd er geen onderscheid gemaakt tussen klanten die wel of niet betrokken waren bij slavernij. De bank verleende ook diensten aan handelshuizen die bij slavernij betrokken waren. Die beleenden goederen aan DNB die door middel van slavenarbeid waren gemaakt. Bijna 30 procent van de goederen die bij DNB werden beleend, waren door tot slaaf gemaakten geproduceerd.
In het dagelijkse betalingsverkeer ondersteunde DNB het ministerie van Koloniën. Daardoor had de bank een belangrijke rol in het uitbetalen van compensatie aan slaveneigenaren. Het dagelijkse slavernijgerelateerde financiële verkeer in de koloniën verliep niet via DNB, omdat de bank lange tijd geen vestigingen heeft geopend buiten Amsterdam.
De onderzoekers wijzen er wel op dat DNB in de negentiende eeuw nog niet de grote centrale bank en toezichthouder is van nu. Ook was slavernij nog niet bij wet verboden en was de verhouding tussen het parlement en het staatshoofd anders. „Ook opvattingen over oneigenlijke vormen van belangenverstrengeling verschillen van wat wij nu gewend zijn”, stellen ze. Koning Willem I en de Nederlandse regering waren vanaf het begin ook investeerders van DNB, maar zijn niet gerekend tot de groep van zestien hoofdinvesteerders.