Huichelarij
Hebreeën 12:16
„Dat niet iemand zij een hoereerder, of een onheilige, gelijk Ezau, die om een spijze het recht van zijn eerstgeboorte weggaf.”
Huichelaars kunnen zó ver komen dat zij niet alleen de zonde betreuren, maar ook een begeerte naar berouw hebben; zoals bij Ezau, die „geen plaats van berouw vond, hoewel hij die met tranen zocht” (Hebreeën 12:17). Laten de mensen nog zo ernstig doen in het betreuren van de zonde; indien het slechts voortvloeit uit het kwaad dat door de zonde ontstaat en niet uit het Godonterende van de zonde zelf, dan hebben zij geen kennis aan een rechte overtuiging van het hart. Hoewel zij tot een grote mate van droefheid geraken, zoals duidelijk blijkt uit de Schrift, zijn zij ver van het werkelijke berouw. Zij kunnen in enig opzicht de zonde haten, en toch slechts nabij het Koninkrijk der hemelen zijn. Zoals Absalom zijn broeder Amnon haatte om de zonde dat deze zijn zuster Tamar verontreinigd had. Maar wat was het anders dat hem hiertoe bewoog dan de schande in de ogen van de wereld? Daarom zou hun haat tegen de zonde niet zo sterk naar voren komen, ware deze niet schandelijk in de ogen van de wereld. Absalom haatte de onreinheid in Amnon, maar hij haatte die niet in zichzelf.
Ik geloof dat iedereen een of andere zonde boven zijn overige zonden heeft, die men niet gemakkelijk kan overwinnen, evenals Saul in lengte boven anderen uitstak – zij haten wel sommige zonden, maar niet alle zonden.
James Renswick, predikant in Schotland
(”In tijden van vervolging”, 1939)