Kampen minder gereformeerd
In de Bezinningsreeks van de Theologische Universiteit in Kampen (Broederweg) verscheen vorige maand het boek ”Gereformeerde theologie vandaag”. Dr. M. J. Arntzen
ziet in dit boek duidelijke signalen dat de opleiding te veel van Gods Woord loslaat. In de Bezinningsreeks van de Theologische Universiteit in Kampen (Broederweg) verscheen als no. 4 ”Gereformeerde theologie vandaag”. Het is een bundel bijdragen onder redactie van drs. Th. de Bruyne waarin de verschillende vakken van de theologische wetenschap besproken worden. Tien docenten verleenden hun medewerking.
In hun bijdragen willen ze uiteenzetten hoe we in deze tijd de theologische wetenschap moeten beoefenen. Daarbij worden nogal eens oude, vertrouwde posities losgelaten en komt men, wat de indeling en de inhoud van de theologie betreft, meerdere malen tot ingrijpende voorstellen, die zo nu en dan ernstige vragen oproepen. Zo wordt er over de waarde en de zekerheid van de wetenschapsbeoefening gesproken op een wijze, die niet zomaar aanvaardbaar is. En er wordt ook een heel andere indeling van de theologie voorgesteld, dan waaraan we ons tot dusver hielden. Dat is op zichzelf natuurlijk niet zo erg. Maar het bezwaar is wel dat men sommige vakken losmaakt van de directe band aan Gods openbaring.
Het verwondert dan ook niet dat bij de bespreking van dit boek op een congres op 5 november kritische vragen zijn gesteld. Volgens het verslag in het Nederlands Dagblad waren meerderen beducht dat de normativiteit van de Bijbel bij al die ”nieuwe antwoorden” wel eens in gedrang zou kunnen komen. En het verslag in het Reformatorisch Dagblad meldt dat enige deelnemers ook hun zorgen hebben over het loslaten van de term ”dogmatiek”. Daarvoor moet ”systematische theologie” in de plaats komen.
Ook stond in het Reformatorisch Dagblad dat er toch wel nadruk moest gelegd worden op de betekenis van het ambt. Want dan denk je aan goddelijke openbaring door Woord en Geest. Maar de schrijvers in de gereformeerde theologie vandaag willen juist van de naam ”ambtelijke vakken” af. Het is genoeg voor ons om het boek niet zomaar aan te nemen, ondanks al het goede dat er ook wel in te vinden is.
Rol kerken
Een vraag die zich van het begin af aan mij opdrong was of dit boek niet te vroegtijdig gepubliceerd is. De Theologische Universiteit blijft toch een school van de kerken, waar onze predikanten opgeleid worden. En als men nu vrij ingrijpende wijzigingen in deze opleiding wil aanbrengen, moest dat dan niet eerst met curatoren en kerkelijke instanties besproken worden?
De professoren zijn toch ook dienaren van de kerken. Mogen zij hun, wellicht niet geheel rijpe en soms verwarring stichtende, denkbeelden zo maar publiceren? Men kan in dit verband ook de vraag stellen of de curatoren wel alert genoeg zijn geweest in de laatste jaren. Toen meerdere docenten nogal aanvechtbare ideeën over het schriftgezag publiceerden, hebben deze curatoren wellicht te vroeg groen licht gegeven, terwijl later zeer ernstige bezwaren tegen deze opvattingen naar voren werden gebracht.
Bestaat niet het risico dat we zo een wetenschappelijke elite krijgen, die het ons wel voorhoudt, en een te ’goedgelovige’ kerk die het wel aanneemt. Het zou jammer zijn als het die kant op ging.
Wetenschap en zekerheid
Eerst enkele vragen over de inhoud van het boek ”Gereformeerde theologie vandaag”, dat op 5 november in Kampen werd besproken. Op pagina 23 spreekt drs. De Bruijne over het wetenschapsbegrip. Hij stelt dan dat veel in de wetenschapsbeoefening hypothetisch is. Vooral in deze postmoderne tijd wordt dit benadrukt, terwijl in de voorafgaande tijd van de Verlichting betoogd werd dat de wetenschap juist echte zekerheid biedt. De Bruijne vindt ook dat dr. A. Kuyper naïef realistisch dacht over de wetenschap. Zij zou de ware kennis -met een objectief karakter- geven over de werkelijkheid. Kuyper zou dit alles verbonden hebben met zijn Logosleer.
Nu hoeven we het met Kuyper niet in alle details eens te zijn. En ook hoeven we gelukkig geen keus te maken tussen verlichting en postmodernisme; beide gaan ze toch uit van een ongeloofstandpunt, het postmodernisme wel het ergste. Maar er is toch wel zekerheid in deze wereld, die ook wetenschappelijk vast te stellen is. We hoeven dan ook, vooral in de gereformeerde theologie, niet te gauw van alles hypothetisch noemen. Dat 150 jaar geleden de theologische school te Kampen is opgericht en dat op 5 november een boek is besproken over hedendaagse theologie in verband met dit 150-jarig bestaan, is zeker. Het is toch zeker dat in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak en in 1939 de Tweede. Dat is geen hypothese, maar zekerheid. En in de wetenschap gaan we van die zekere feiten uit. Wat we ermee doen, is een tweede.
Als nu van de natuurlijke, aardse dingen het bestaan onbetwijfelbaar is, hoeveel te meer dan van wat staat in Gods Woord, dat het object, het veld van onderzoek is van de theologie. En het is de grote verdienste van Kuyper dat hij die nauwe band legde van het Woord met de gereformeerde beoefening van de theologie, de godgeleerdheid.
Praktische theologie
Het is daarom jammer dat de schrijvers van het boek niet meer willen spreken van ambtelijke vakken, als het gaat over predikkunde, catechetiek en poimeniek (het herderlijke werk van ambtsdragers in de kerk). Bij de benaming ”ambtelijke vakken” gaat men nog uit van de kerk die door God Zelf vergaderd en instandgehouden wordt, en wel door de prediking van het Evangelie. Kiezen we voor de naam ”praktische theologie”, dan wordt het veld van onderzoek de gemeente zoals die reilt en zeilt en waarin naast ouderlingen en diakenen ook allerlei andere diensten en gaven op te merken zijn. Men gaat dan empirisch onderzoek doen naar de werkwijze van al die ambtsdragers en andere werkers en naar de resultaten daarvan. Daarbij wordt dan makkelijk de hulp ingeroepen van psychologen en sociologen, terwijl juist deze takken van wetenschap diep door ongeloof beïnvloed zijn. De kerk als lichaam van Christus raakt dan al uit het zicht.
Nu willen de voorstanders van de nieuwe benaming zeker niet het Woord van God als normatieve instantie loslaten. Maar als niet meer het werkende, wederbarende Woord van God tot object van de kerk in haar geschiedenis wordt genomen maar de kerk zoals die zich aan ons voordoet, met haar zonden en gebreken, met allerlei dwalingen en wereldse invloeden, ook in al het ambtswerk, dan zal deze tak van logische wetenschap onherroepelijk van het Woord vervreemden.
Het is ook te betreuren, dat de missiologie -de zendingswetenschappen- niet meer bij de ambtelijke vakken gerekend worden, maar een aparte discipline worden. Dr. C. J. Haak merkt terecht op dat het bij de zending gaat over de inlijving in Christus en Zijn concrete kerk in de weg van geloof en bekering (pagina 110). Maar die inlijving in Christus geschied toch -we herhalen het- door de prediking van het Woord in de ambtelijke bediening. Zeker, daarbij wordt men de Javanen een Javaan, de Afrikaner een Afrikaan, of we er enigen voor Christus winnen mochten, ja zelfs volken dopen in de naam van de drie-enige God.
Daarvoor is nodig volkenkunde -met een duur woord culturele antropologie genoemd- maar dat is dan een hulpwetenschap zoals de kennis van Grieks, Hebreeuws en wijsbegeerte hulpwetenschappen zijn en niet tot de eigenlijke theologie behoren.
Geen dogmatiek
Prof. B. Kamphuis schrijft een interessant hoofdstuk over ’zijn’ vak, de dogmatiek. Maar die vertrouwde naam is ook al niet goed meer. We kunnen niet op alles ingaan wat Kamphuis hierover schrijft, die kiest voor de term ”systematische theologie” in plaats van dogmatiek. Op twee argumenten daarvoor wil ik ingaan.
Kamphuis oordeelt dat het in de dogmatiek (dus in de leer van het kerkelijk dogma) om veel meer gaat dan om dit door de kerk beleden dogma alleen. Bij de leer over Christus komt bijvoorbeeld de kwestie van de ”onpersoonlijke” menselijke natuur ter sprake, zoals sommigen die voorstaan. Maar als we ons wetenschappelijk bezinnen op het kerkelijk dogma mogen we toch ook allerlei dwalingen en soms vreemde voorstellingen bespreken die er in de loop van de tijd geweest zijn?
Een tweede bezwaar van Kamphuis tegen dogmatiek is dat dit woord een negatieve bijklank heeft gekregen. Het zou associaties oproepen met apodictische uitspraken en onzelfstandig denken.
Maar we moeten ons toch niet laten leiden door de verkeerde smaak van sommige mensen, en we hoeven met elke modieuze trend toch niet mee te gaan? Laten we er maar aan vasthouden dat de woorden dogma en dogmatiek juist een blijde, een mooie klank voor ons kunnen en moeten hebben. Het gaat in het dogma toch om de leer van de kerk, om de leer der zaligheid. Het is die zuivere, bijbelse leer die ons wel heel diep vernedert en verootmoedigt, maar ook zo intens blij maakt en mateloos vertroost. Het hele dogma vinden we terug in Zondag 1 van de Heidelberger Catechismus, dat is in nuce de hele dogmatiek, en dat zijn toch geen apodictische uitspraken en heeft toch niets te maken met betweterij.
Het object
Men kan de vraag stellen of het gereformeerde gehalte van de theologie niet minder geworden is als we de voorstellen in dit boek zouden volgen. Dan moeten we eerst nog maar eens de vraag stellen wat gereformeerd eigenlijk betekent. Daar zijn al heel wat antwoorden op gegeven, en daar kunnen we niet allemaal op ingaan. Het belangrijkste is mijns inziens wel dat we ons geloof alleen putten uit de Heilige Schriften, dat we de radicale verdorvenheid van de mens en de wereld belijden, en de verlossing alleen door Christus en de toe-eigening daarvan door de Heilige Geest.
Maar men heeft ook wel genoemd het feit dat juist gereformeerden openstaan voor en naar de wereld, in tegenstelling tot de dopersen die de wereld helemaal ’afschreven’. Dat is een waardevolle stellingname, als we dan maar niet vergeten dat die wereld en de mens tot wie we ons richten, door en door bedorven zijn.
Daarom kan de wereld, kan zelfs ook de ”empirische” kerk nooit veld van onderzoek zijn van de gereformeerde theologie, alleen het Woord.
Maar wat lezen we op bladzijde 20? Dat de zwaartepunten van de theologie niet alleen is de Bijbel (en de geloofsinhoud) maar ook de handelingswerkelijkheid van de kerk en het christelijke leven. Maar die laatste twee zijn door de zonde sterk aangetast en staan niet naast de Bijbel maar onder het gezag van de Bijbel.
Nog bedenkelijker wordt het mijns inziens als we op pagina 17 lezen dat de theologie zich ookbezighoudt met de schepping. Daar zijn toch de andere faculteiten voor. We lezen wel dat de theologie zich bezighoudt met God, de christelijke gemeente en de schepping, maar dan worden die drie naast elkaar gesteld. Dat is methodisch onjuist en zal ertoe bijdragen dat het gezag van Gods Woord afneemt.
Antithese verzwakt
De vroegere gereformeerde theologie stond in het teken van de antithese. Er loopt een kloof tussen mensen en mensen, die kloof is er ook in de geïnstitueerde ”zichtbare” kerken. Velen willen niet meer weten van de absoluutheid van het christendom en men durft islam, hindoeïsme en boeddhisme nauwelijks meer pseudo-religies (dus leugengodsdiensten) te noemen, zoals vroeger nog gebruikelijk. En dat klinkt ook wel hard. Maar wat staat er in 1 Johannes 3:22? „Wie is de leugenaar dan wie loochent dat Jezus de Christus is.”
En hoe gaat het in de tegenwoordige theologiebeoefening? H. Berkhof sprak van een multiplex ordo; naast het christelijk geloof kregen allerlei andere religies een gelijkwaardige plaats. Terecht schreef De Bruijne dat de gereformeerde theologie het dan moeilijk kan krijgen. Toch zijn ook wij zeker niet immuun voor zulk denken.
Slotsom
Heel veel moesten we onbesproken laten. We krijgen uit dit boek de sterke indruk dat het Woord van God bij de theologiebeoefening nog wel een heel belangrijke plaats inneemt, maar niet meer de enige en absolute norm is. Dit is mijns inziens in strijd met de duidelijkheid van het Woord.
Vergelijken we de Theologische School van 1854 (het stichtingsjaar van nu twee Theologische Universiteiten, aan de Oudestraat en de Broederweg) met deze huidige universiteiten, dan zijn er grote verschillen. Toen waren er enkele predikanten, lang niet zo wetenschappelijk geschoold als de huidige docenten, ook aan de Broederweg. Maar de vaders van 1854 hadden een sterk geloof en een oprechte begeerte de studenten op te leiden tot trouwe en betrouwbare dienaars van het Evangelie. De vroomheid zal tegenwoordig niet ontbreken. Maar het is zo technisch, zo erg vakwetenschappelijk geworden.
Zeker, er is in de breedte veel groei geweest. Maar we kunnen niet nalaten -in alle bescheidenheid en voorzichtigheid- de vraag te stellen: Heeft men wellicht wat men in de breedte gewonnen heeft, in de diepte verloren?
De auteur is emeritus predikant van de Gereformeerd Kerken vrijgemaakt.