Bij nieuwjaarsdag: „Ik ben de Deur”
Johannes 10:7
„Jezus dan zeide wederom tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Ik ben de Deur der schapen.”
Christus is nu de Deur. „Ik ben de Deur.”
Zeer duidelijk is het dat de nadruk valt op de woorden „Ik ben.” Voor allen, tot wie het Evangelie komt, is er een korte tijd, gedurende welke de Deur voor hen geopend is, wanneer het voorhangsel is weggeschoven, wanneer de toegang tot het heilige der heiligen, de toegang tot des Vaders liefde, voor hen is geopenbaard. Deze tijd is kort. Vergeleken met de lange eeuwigheid die te volgen staat, is die tijd slechts een ogenblik, slechts een ademtocht. De weinige korte jaren gedurende welke voor een iegelijk zondaar de deur open is, zullen weldra voorbij zijn gevlogen, en dan zal de deur voor eeuwig gesloten zijn. Een iegelijk uwer zal, in de eeuwigheid, terugzien op die welaangename tijd, toen de Deur voor u openstond: „Ik ben de Deur.”
O, al kon ik u ook beloven dat de Deur van het Evangelie nog honderd jaar voor u zou geopend zijn, nochtans zoudt gij, en ook slechts dan wijselijk handelen, wanneer gij nu binnenging; of indien ik u spreken kon van vijftig, of twintig, of tien jaren, zou het evenzeer slechts waarlijk wijs zijn, nu in te gaan. Maar ik kan niet beloven van een jaar, noch van een maand, noch van een dag. Alles wat ik zeggen kan is: Christus is nu de Deur. Heden is de weg van genade en eeuwige zaligheid voor u geopend. Morgen zal die wellicht voor eeuwig gesloten zijn.
Enige van de liefelijke nodigingen van Christus zijn gericht tot de dorstigen. „O, alle gij dorstigen! Komt tot de wateren” (Jes. 55:1). „Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke” (Joh. 7:37). Sommige zijn gericht tot de beladen zielen: „Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven” (Matth. 11:28). Sommige worden gericht tot de hongerigen: „Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden” (Matth. 5:6). Sommige tot degenen die zich gebonden voelen: „Keert gijlieden weder tot de sterkte, gij gebondenen, die daar hoopt” (Zach. 9:12).
Maar hier is een uitnodiging, zo vrij, zo ruim mogelijk. Zij is gericht tot een iegelijk. „Indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden.”
Het is niet met deze Deur zoals met die van de groten dezer wereld, die alleen is geopend voor hetgeen groot en rijk en schoon en prachtig is. De Deur is geopend voor allerlei volk, en een iegelijk mag binnentreden. De arme Lazarus lag aan des rijken mans deur. Het was hem niet vergund binnen te gaan. Christus echter was voor hem een geopende Deur.
Zij is ook niet gelijk de deur van sommige kerken, waar slechts rijkdom en wijdse pracht welkom zijn, waar slechts een geopende deur is voor degenen die fraaie klederen dragen, die een gouden ring aan de hand hebben of in zijde of bont gekleed zijn. Nee, Christus zegt: „Zo iemand door Mij ingaat, hij zal behouden worden.” „De armen wordt het Evangelie verkondigd” (Matth. 11:5).
„Gaat uit in de wegen, en heggen, en dwing ze in te komen, opdat Mijn huis vol worde” (Luk. 14:23).
Robert Murray M’Cheyne, predikant te Dundee (1813-1843)
(”De Bron van zaligheid; uitg. Den Hertog, blz. 594-595)