Eeuwig Gods Zoon
Psalm 2:7
„Ik zal van het besluit verhalen: de Heere heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd.”
God Zelf getuigt: „Ik zal van het besluit verhalen: de Heere heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd” (Psalm 2:7). Wat komt er nader met die generatie overeen dan een Spruit te zijn. Hoe nadrukkelijk leert ons dit dat Hij geen Zoon van God is door aanneming of door zending, of door ontvangenis uit de Heilige Geest. Nee, Hij is een Spruit uit het Wezen, uit de natuur van de Vader Zelf. Gods eigen Zoon, de eniggeboren Zoon, Die in de schoot des Vaders was, een afschijnsel van Gods heerlijkheid, het uitgedrukte beeld van Zijn zelfstandigheid. Een natuurlijke Zoon, een Spruit. Zoals een spruit met de stam één is, en hetzelfde leven van de stam deelachtig, zo is Hij in wezen één met de Vader. Ik en de Vader zijn één (Johannes 10:30). „Want gelijk de Vader het leven heeft in Zichzelf, alzo heeft Hij ook de Zoon gegeven het leven te hebben in Zichzelf” (Johannes 5:26). Zoals nu de spruit de stam zelf niet is, en in dat opzicht onderscheiden, zo ook voor zover Hij een Spruit, een Persoon is, is Hij onderscheiden van de Vader en de Vader Zelf niet. Hier is een Persoon die genereert, waaruit Hij als Spruit is voortgekomen. En er is er Eén, Die de Spruit Zelf is, Die gegenereerd wordt, namelijk Gods Zoon.
Abraham Hellenbroek, predikant te Rotterdam, (”De evangelische Jesaja”, 1710)