Expositie werpt nieuw licht op Catalaanse architect Antoni Gaudí
De Sagrada Família bereikte onlangs een nieuwe mijlpaal met de voltooiing van de op één na hoogste toren op de basiliek van Antoni Gaudí. Over de Catalaanse architect bestaan tal van mythe’s en cliché’s. Maar wie was hij werkelijk?
Een overzichtstentoonstelling in Barcelona werpt een nieuw licht op de geniale bouwmeester. Antoni Gaudí (1852-1926) was een soort kluizenaar, een zonderling, onbegrepen en geïsoleerd genie dat zich bij voorkeur ver van de samenleving hield? Nee dus. Gaudi was een maatschappelijk en politiek betrokken man. Een kunstenaar en intellectueel die voortdurend de dialoog zocht met de Noord-Amerikaanse en Europese wereld van kunst, architectuur en ontwerp van zijn tijd. En die onverbloemd stelling nam in het bloedige sociale en politieke conflict waar zijn stad Barcelona op het kruispunt van de negentiende en twintigste eeuw onder gebukt ging. Dat is het eerste en wellicht meest opmerkelijke misverstand dat de overzichtstentoonstelling ”Gaudí (her)kennen” uit de weg ruimt.
Aan de hand van 650 tekeningen, plattegronden, meubels, foto’s en kunstwerken –zowel van Gaudí zelf als van tijdgenoten als Auguste Rodin, Thomas Jeckyll en Eugène Viollet-le-Duc– krijgt de bezoeker een beeld van de artistieke, ruimtelijke en historische context waarin de architect leefde en werkte. Een context van ”vuur en as”, zoals de ondertitel van de tentoonstelling aangeeft.
Woelige stad
Toen Gaudí in 1868 als zestienjarige vanuit zijn geboorteplaats Reus naar Barcelona trok om daar architectuur te gaan studeren, kwam hij in een woelige stad terecht. De stadsmuren die eeuwenlang als een dwangbuis de uitbreiding belemmerd hadden,waren sinds kort afgebroken. Een enorme vlakte tussen de oude stad en de berg Collserola lag open voor bebouwing. Voor wie geld had, was in deze Eixample (stadsuitleg) met zijn kenmerkende rechthoekige stratenpatroon opeens alles mogelijk. De stad groeide in een razend tempo. Bouwspeculatie vulde de zakken van de economische elite even snel. Barcelona zou het Parijs van het zuiden worden, met brede boulevards en oogverblindende architectuur. De stad straalde optimisme en zelfverzekerdheid uit.
Maar de weelde van de bourgeoisie had een keerzijde. Duizenden textielarbeiders leefden met hun gezinnen in bikkelharde, onmenselijke omstandigheden. Het bleek een voedingsbodem voor een revolutionaire arbeidersbeweging met een sterk anarchistische inslag. Barcelona zou decennialang het toneel worden van een heftige klassenstrijd.
Tegen deze achtergrond komt rond 1870 in conservatief-katholieke kringen het idee op voor een tempel gewijd aan de Heilige Familie, de Sagrada Família. Het zou een boetedoeningstempel moeten worden. De initiatiefnemers zien de recente ontwikkelingen in Europa –revoluties en volksopstanden zoals die van de Parijse Commune, verlies van macht van de paus, opkomend liberalisme– als een soort voorbode van het einde van de wereld.
En zoals Parijs na de Commune de Sacré Coeur bouwt, zo verrijst in Barcelona de Sagrada Família. „De zonde die met deze boetedoeningstempels verlost moet worden, is de zonde van klassenstrijd”, zegt curator van de expositie Juan José Lahuerta in recent een interview met de krant Ara. „De Sagrada Família werd duidelijk gebouwd als symbool tegen de revolutionaire en proletarische volksbeweging.”
Gaudí wist dat natuurlijk ook. In 1883, een jaar nadat de eerste steen van de Sagrada Família was gelegd, kreeg hij de leiding over de bouw. Hij was toen pas 31, maar had inmiddels al machtige vrienden en opdrachtgevers onder de rijke bourgeoisie van Barcelona. Zijn mecenas, de textielmagnaat Eusebi Güell, was een van de rijkste mannen van Spanje. Gaudí stond dan ook aan de kant van de economische en kerkelijke machthebbers, zegt curator Lahuerta. Niet toevallig heeft een van de kapellen van de Sagrada Família een sculptuur van de duivel die een Orsini-bom in de hand legt van een arbeider. Dat was het type bom dat een anarchist in 1893 op het podium van het operagebouw Liceu aan de Ramblas gooide. Bij de aanslag vielen 22 doden en 35 gewonden.
Gaudí was geliefd bij het bisdom en de Barcelonese jetset. Dat maakte hem en zijn werk nogal eens tot mikpunt van spotprenten. Maar hij was een beroemde en dure architect, en dus allesbehalve arm en onbegrepen. Vooral daarom kon hij zich zijn excentrieke ontwerpen permitteren. Ook rond zijn eenvoudige afkomst en ziekelijke jeugd zijn mythes gecreëerd die niets met de werkelijke Gaudí te maken hebben. Wie zijn kind naar de school voor architectuur in Barcelona kon sturen, behoorde ten minste tot de gegoede burgerij. En Gaudi’s fascinatie voor vormen uit de natuur komt niet doordat hij als ziek jongetje alsmaar uit het raam naar de bomen, de bloemen en de insecten staarde, maar was gewoon een gangbaar thema in intellectuele kringen van zijn tijd. „De Gaudí van het toerisme is een Gaudí van licht en kleur, aangenaam, vriendelijk, een sprookje”, zegt Lahuerta. „De echte Gaudí leefde in een van de meest gewelddadige periodes uit de geschiedenis van deze stad. Hij isoleerde zich daar niet van. Integendeel, hij koos uitdrukkelijk partij.”
De tentoonstelling is tot 6 maart 2022 te zien in het Catalaanse Nationale Kunstmuseum in Barcelona. Daarna, van 14 maart tot 17 juli, in Musée d’Orsay in Parijs.